over_het_houden_van_voordrachten

Back to list

Copyright © Association for Social Development (ASD) 2013 All Rights Reserved. No part of this website may be reproduced or published without the express consent of Association for Social Development (ASD). Please also read http://creativecommons.org/licenses/by/3.0/

Original format:

bernard_lievegoed_-_over_het_houden_van_voordrachten.pdf

vnl Over het houden van voordrachten PROF. DR. B. C. j. LIEVEGOED Bij het veel gebruikte middel van de lezing, de voordracht of de rede hebben we te maken met de beïnvloeding van een groep mensen door één persoon. Bij de lezing is het vooral beïnvloeding door de inhoud, die door de spreker tevoren is vastgelegd en die door hem gebracht wordt van het papier tot het publiek. Bij de voordracht heeft de spreker meestal het onderwerp geprepareerd in een aantal punten en spreekt hij min of meer vrij naar aanleiding van deze punten. Het begrip redevoering of rede zou ik willen reserveren voor die vorm van toespraak, waarin de spreker spontaan reageert op een bepaalde situatie of op bepaalde gedragingen van de toehoorders. Waar de lezing dus inhoudelijk en wat zijn vorm betreft van tevoren is vastgelegd en de rede geheel in het nu staande, een vrije uitingsvorm is, staat de voordracht tussen •deze twee uitersten in. Ik zou dan in de eerste plaats willen trachten een aantal aspecten van de voordracht naar voren te brengen en hierbij vormelementen en inhoud willen trachten te onderscheiden. Wat de vorm betreft, begint de voordracht met de introductie. Een introductie van de inhoud, van de spreker of van de situatie, die tot de ontmoeting tussen spreker en publiek geleid heeft. De toehoorders krijgen daardoor gelegenheid zich aan de persoon, de spreektrant en de geluidssterkte van de spreker aan te passen. Er kan een zekere overgang plaatsvinden van wat hen tevoren occupeerde naar het onderwerp van de lezing. Met andere woorden, het publiek moet er even in komen en er moet een milieu geschapen worden, waarin gesproken kan worden. Al naar de aard kan de introductie korter of langer duren. Zij kan echter meestal vrij snel overgaan in de tweede fase, die van de probleemstelling, waarin de wijze waarop het onderwerp zal worden behandeld en eventueel de vragen, die het oproept, nader worden uiteengezet. De spreker zal goed doen deze probleemstelling van tevoren duidelijk te formuleren en in de vorm waarin hij deze brengen wil in zijn notities vast te leggen. Van de probleemstelling hangt eigenlijk de verdere vorm van de voordracht af. Is het de bedoeling van de voordracht om vooral informatie te geven over het aangekondigde onderwerp en de daarbij rijzende vragen? Of is 197 Media en methoden het verwijden van de horizon, waarin de problematiek staat, de taak van de spreker? Wat de inhoud betreft van de probleemstelling kan de spreker zich ook ten doel stellen met het publiek samen een bepaald denkproces door te maken, waardoor dit van stap tot stap tot een bepaald eindpunt gevoerd wordt. Het kan ook de taak van de spreker zijn de mensen meer in de belevenssfeer te raken en hen te laten beleven, dat er een bepaalde methode is om een bepaald probleem, bijvoorbeeld een sociaal probleem, te behandelen. Tenslotte kan de voordracht ook de mens in zijn wil aanpakken en trachten hem tot een actie te motiveren. Deze aard der probleemstelling bepaalt de aard en gang van het grote middenstuk van de voordracht. Zij kunnen een variatie op het grondthema zijn, dan heeft de voordracht meer een eauserievorm. Het middenstuk van de voordracht kan ook de oordeelsvorming over het probleem bij het publiek willen beïnvloeden, b.v. door verruiming van de gezichtskring. Tenslotte kan de bedoeling zijn om via een zekere bewijsvoering tot een dwingende conclusie te komen. Het middenstuk voert min of meer noodzakelijk naar het slot, dat dan èf een samenvatting van de genoemde gezichtspunten is 6f een duidelijke formulering van de conclusie, die uit de redenatie te trekken valt. Vorm en inhoud van de voordracht hebben dus een zeer grote invloed op elkaar. De spreker die de taak heeft een bepaalde inhoud aan een hem nog onbekend publiek te brengen, zal goed doen begin en slot van zijn voordracht zeer nauwkeurig, tot in de formulering toe, voor te bereiden. Introductie en probleemstelling moeten hem geen moeilijkheden meer opleveren, omdat hij in deze periode de taak heeft om het publiek te verkennen en de voorlopige reacties en responsies vast te leggen. Hij zal echter goed doen het middenstuk niet al te woordelijk voor te bereiden, doch zich bij de voorbereiding te beperken tot de inhoud die hij wil brengen. Een voordracht kan slechts dan van opvoedkundige waarde zijn, als de spreker zich vrij in de stof kan bewegen. Kan hij dat niet, dan doet hij verstandiger een lezing op te schrijven en deze voor te lezen. Is hij in staat de inhoud van een drie kwartier spreken of betogen in enkele slagzinnen voor zichzelf vast te leggen of in een enkel schemaatje of tekeningetje op zijn notitievel te zetten, /98 Media en methoden dan zal hij tijdens het spreken de vrijheid hebben om deze inhoud dusdanig aan het publiek voor te houden, dat spreker en publiek tezamen als het ware naar deze inhoud gaan 'kijken' en tezamen gaan ontdekken wat er te 'zien' valt. Een dergelijke voordracht is dan ook niet zo maar zonder meer te drukken, daar er voortdurend herhalingen in voorkomen, die daarop berusten dat de spreker uit de reacties van het publiek bemerkt waar het beeld nog aan duidelijkheid te wensen overlaat. Op een bepaald moment zal de ervaren voordrachthouder bemerken, dat hij naar de afsluiting toe moet gaan sturen. De formulering daarvan heeft hij genoteerd. Voor hemzelf zal hij hebben vast te stellen, in hoeverre het hem deze keer gelukt was om het beeld uit de grondverf te krijgen, of dat hij dit beeld nog vrij schetsmatig heeft moeten laten staan. De pedagogische werking van de lezing is veelal een andere dan die van de voordracht. Vooral de knappe lezing geeft de bevrediging van de systematische gang door het onderwerp, de compleetheid van de behandeling en de helderheid van de betoogtrant. Z i j werkt over het algemeen constaterend en concluderend en vooral wanneer er geen speld meer tussen te krijgen is, geeft zij weinig aanleiding tot eigen reacties van de toehoorders, tenzij deze, in het onderwerp evenzeer thuis zijnde, van plan zijn te laten zien, hoezeer zij in staat zijn minstens even knap te zijn als de spreker. Als het gehoor uit volwassenen bestaat, is waarschijnlijk activering tot het meedenken over het probleem belangrijker dan het brengen van een aantal inzichten, die veelal op autoriteit van de spreker worden geaccepteerd. Om zulk een wisselwerking tussen spreker en publiek te bevorderen, wordt vaak aangekondigd, dat er een voordracht zal plaatsvinden met gelegenheid tot discussie achteraf Hoe vaak wordt men niet uitgenodigd met de mededeling dat er na afloop ruim tijd voor discussie zal zijn. Bijna steeds blijkt echter, dat dit een voorstelling van zaken is die niet klopt met de werkelijkheid. Immers, heeft de spreker in zijn voordracht een flink stuk informatie gegeven .(wat vaak nodig is), heeft hij het probleem uitputtend behandeld, kortom heeft hij gedurende een klein uur als leider-informant voor de groep gestaan, dan is het bijzonder moeilijk om direct daarna de groep van rol te doen verwisselen en komt het er meestal op neer, dat de voordrachthouder blijft in de rol van informatiegever en 199 Media en methoden dat het gesprekspatroon na afloop zich afspeelt in de vorm van vraag en antwoord. Stelt de spreker dus prijs op een echte discussie na afloop, dan zal hij zijn hele voordracht hierop moeten inrichten. Elke informatie die hij brengt, zal hij afsluiten met een vraag: Wat betekent dit voor situatie x of y? Bij de afsluiting van zijn voordracht zal hij goed doen deze vragen nog eens uitdrukkelijk te stellen en daarmede als het ware de discussie te openen. Een hulp kan zijn, dat de inleider niet zelf het gesprek van de discussie behoeft te leiden. Aangezien hij door de deelnemers toch steeds gezien wordt als de man die gekomen is om antwoord te geven op de vragen, zal alleen een derde als tussenpersoon de discussie in goede banen kunnen leiden. Helaas is het zo, dat bijna overal waar men komt, de discussieleider de discussie hanteert als een vergadering van aandeelhouders, waarbij ieder op zijn beurt het woord krijgt om een opmerking te kunnen maken. We zullen hier echter op dit punt niet verder ingaan, omdat dit probleem behandeld zal worden i n het hoofdstuk over de groepshantering. Als men voor een onbekend publiek staat, vooral als dit groot is, in een zaal met een slechte akoestiek, dan doet de spreker er goed aan een bepaalde persoon op de achterste rij uit te kiezen, waartoe hij zich gaat richten. Door dit bewust zich richten op de achterste rij, bereikt men dat men overal goed verstaanbaar is en dat ook zij die achterin zitten, duidelijk beleven, dat men hen niet vergeet. Dan zijn er in de zaal onmiddellijk te onderscheiden de ja- en de nee-knikkers. Voorlopig zegt dit niets over de mate waarin uw voordracht opvoedkundig werkt. Het zegt alleen dit, dat er blijkbaar voor de ja-knikkers voorstellingen ontwikkeld worden, die bij hen op verwante en soortgelijke voorstellingen stoten; terwijl bij de nee-knikkers de voorstellingen die u brengt, blijkbaar stoten op reeds gevormde voorstellingen van andere inhoud en aard. Het gaat er niet om, om zoveel mogelijk ja-knikkers te kweken in de loop van de voordracht, maar om te bereiken dat de nieuwe voorstellingen, die u brengt, met de grootst mogelijke intensiteit worden geconfronteerd met oude voorstellingen, die de luisteraar medebrengt. I n de volwassenen-opvoeding is het immers niet onze taak anderen onze mening op te dringen, maar om een situatie te scheppen waarin deze anderen de mogelijkheid 200 Media en methoden krijgen problemen vanuit een nieuw gezichtspunt te gaan bekijken en daarover hun oordeel opnieuw te vormen. Anders dan de ja-knikkers en de nee-knikkers zijn de opgetrokken wenkbrauwen die hier en daar verschijnen en die voor de spreker het bewijs zijn, dat de luisteraar de draad kwijt is geraakt of de gedachtegang niet kan volgen. Dit kan voor de spreker aanleiding zijn hetzelfde probleem nog eens met andere woorden te schilderen of vanuit een andere kant het probleem nog eens te benaderen. Hier is de voordrachthouder natuurlijk in het voordeel tegenover de lezinghouder, die niet de vrijheid heeft om zonder meer zijn betoog te onderbreken en het nog eens van een andere kant uit te beginnen. Inherent aan het zich vrij bewegen in de stof is het gevoel van onbevredigdheid bij vele voordrachthouders, dat voortvloeit uit het besef dat zij eigenlijk niet klaar gekomen zijn met wat zij gezegd zouden willen hebben. Een troost moge zijn, dat de pedagogische werking van een voordracht niet gelijk behoeft te zijn aan de compleetheid van gezichtspunten die over het publiek uitgestort zijn. Juist het nog open gebleven probleem kan belangrijker zijn dan het afgeronde oordeel dat naast vele andere afgeronde oordelen bij de toehoorder ad acta gelegd wordt. Nog een enkel woord over de rol van de grap in het mondelinge contact tussen spreker en publiek. I n het Westen, speciaal in Amerika, is het vrijwel onmogelijk een voordracht te houden, zonder dat' men begint met een aantal grappen te vertellen, die vaak niets met het eigenlijke onderwerp te maken hebben. Het is een vorm van introductie die in het verwachtingspatroon van ons publiek in Europa niet past. Hier is de betekenis van de grap een andere: de goede grap, de geestige toespeling kan in het geheel van het betoog een zekere ontspanning brengen en daardoor verfrissend werken. Het is echter een gevaarlijk middel, omdat overdosering zeer snel voert tot afleiding van het eigenlijke onderwerp en een stuk ernst en spanning wegneemt. Geen enkele spreker die vaker optreedt, kan zich onttrekken aan het feit dat het publiek met een bepaald verwachtingspatroon naar hem komt luisteren. Ieder bouwt nu eenmaal een bepaalde reputatie op en kan zich later moeilijk aan deze reputatie onttrekken. I n een van zijn kostelijke schetsjes beschrijft Godfried Bomans de tragiek van de man die de reputatie heeft grappig te zijn en die zichzelf ten doel stelt een ernstige lezing te houden, 201 1 Media en methoden waarbij hij bemerkt, dat reeds zijn eerste ernstige woorden de zaal doen bulderen van het lachen, omdat men dat nu wel de beste grap vindt, die men tot nu toe van hem hoorde. Het publiek laat zich nu eenmaal als massa niet snel op een ander verwachtingspatroon overschakelen. Aangezien de lezingen en voordrachten nog altijd het leeuwenaandeel bijdragen tot wat gedaan wordt op het gebied van cultureel volwassenenwerk is het misschien van belang de sprekers er op te wijzen, dat zij geleidelijk leren zo te spreken, dat er aan het eind van de voordracht een maximum aan individuele activiteit in de zaal opgeroepen is. Men hoede zich echter voor de illusie dat men via de voordracht als zodanig tot een groepsactiviteit kan komen. Integendeel, juist bij die voordracht waar het maximum aan interesse en activiteit bij de toehoorders is opgeroepen, blijkt het bizonder moeilijk om daarna in de eventueel volgende discussies de toehoorders op elkaar te laten ingaan. Uit de relaties der drie componenten: probleemstelling, spreker, individuele luisteraar, is een 'driehoeksverhouding' gegroeid, die moeilijk te verbreken is. Als het derhalve de bedoeling is om te komen tot een groepsactiviteit, is het wellicht goed om niet de voordracht als inleiding hiertoe te gebruiken, maar deze inleiding te beperken tot de eerste twee fasen, namelijk de introductie en de probleemstelling. Het middenstuk en het slot (het eigenlijke werk) moet dan door de groep in onderlinge samenwerking worden opgebouwd. Gaat de inleider hierop te sterk in, dan zal hij beleven, dat de groep de neiging krijgt hem ook Maar de rest van het werk te laten doen. lx De leergangen C. CABOUT Als we in het sociaal-culturele werk spreken over leergangen (cursussen), dan gaan we uit van de veronderstelling, dat de deelnemer er vrijwillig heengaat met de bedoeling sociaal-cultureel meer ontwikkeld, gevormd te worden. In beginsel hoort het niet tot het karakter van een sociaal-culturele leergang, dat iemand zich daarvoor opgeeft, gedreven door factoren die vreemd zijn aan de strekking van de cursus. Als tegenstelling: gaat het 202 V O R M I N G HANDBOEK VOOR SOCIAAL-CULTUREEL VORMINGSWERK MET VOLWASSENEN ONDER REDACTIE VAN PROF. DR.T.T.TEN HAVE UITGEGEVEN TER GELEGENHEID VAN HET I75-JARIG BESTAAN DER MAATSCHAPPIJ TOT NUT VAN 'T ALGEMEEN J.B.WOLTERS GRONINGEN MCMLIX

over_het_houden_van_voordrachten.txt · Last modified: 2018/10/03 06:09 (external edit)