sociale_driegeleding

Back to list

Copyright © Association for Social Development (ASD) 2013 All Rights Reserved. No part of this website may be reproduced or published without the express consent of Association for Social Development (ASD). Please also read http://creativecommons.org/licenses/by/3.0/

Original format:

sociale-driegeleding-baken-in-transitie-cz.pdf

1 SOCIALE DRIEGELEDING BAKEN IN TRANSITIE essay prof.dr.Cees Zwart. 1. Inleiding 2. Rudolf Steiner als activist 3. Waar gaat sociale driegeleding over 4. Een korte geschiedenis 5. Pluriformiteit en verstrengeling 6. Het sociale vraagstuk is universeel 7. De moderne economie: vloek of zegen 8. Leerstukken in transitie 9. Verandering van tijdperk 10. Literatuur 11. Bijlagen - het morele kompas - verandering in drievoud2 1. Inleiding. ‘Sociale driegeleding’staat voor de maatschappelijke vernieuwingsbeweging, die Rudolf Steiner in de betrekkelijk korte periode 1919-1922 met grote inzet en met actieve steun van talloze geestverwanten op gang bracht in Duitsland. Hij deed dit tegen de achtergrond van de toenmalige chaotische geopolitieke machtsverhoudingen en de mensonterende gevolgen van de Eerste Wereldoorlog, ook wel de Grote Oorlog genaamd. Zijn betrokkenheid bij de bedenkelijke en ingewikkelde wereldsituatie van toen is niet verwonderlijk. De werking van vooruitstrevende en tegenstrevende machten in de wereldontwikkeling is één van de centrale thema’s in zijn levenswerk en hij bepleitte al ver vóór de Eerste Wereldoorlog eerherstel voor de menselijke waardigheid. Die was naar zijn mening ondermaats geraakt in de loop van de Moderne Tijd toen het gewoonte werd de kenbare werkelijkheid te reduceren tot wat meetbaar, telbaar en weegbaar is. Meten is weten was voor hem te armetierig. Hij was geen tegenstander van empirische wetenschap, zo was het zeker niet. Maar dan wel ingebed in een referentiekader, waarin ook meditatieve empirie onderzoekbaar en toepasbaar wordt geacht. Daartoe ontwikkelt hij de antroposofie, wijsheid van de mens, op te vatten als de metamorfose van een manier van leven en mens worden, die in de vroegere mysteriescholen en zelfs nog in de eerste moderne universiteiten gepraktiseerd werd als innerlijk weten. Met een dubbel devies, namelijk: ‘Mens ken Uzelf’ en ‘Doe alles met mate’. Deze tweevoudigheid staat ook vandaag nog bekend als de weg naar binnen en de weg naar buiten, twee manieren van innerlijke scholing, die de mens in staat stellen gedurende het leven op aarde zo goed mogelijk te beantwoorden aan zijn of haar wezen, met alle beproevingen van dien. In de stiltemomenten van de retraite en in het rumoer van het volle leven. Het was voor mij een openbaring, toen ik na mijn studententijd ontdekte, dat dit allemaal bestaat en dat het een geheel eigen wordingsgeschiedenis heeft. Het was of ik thuis kwam. Ik ben helemaal niet opgevoed als antroposoof. Ik heb het voorrecht gehad later met de antroposofie in aanraking te komen en te herkennen, dat het levenswerk van Rudolf Steiner in de kern een oproep is om verantwoording te nemen voor je eigen kwaliteit van leven en ook voor wendingen ten goede in de wereldontwikkeling. De sociale driegeleding is destijds niet terecht gekomen in de hoofdstroom van de maatschappelijk ontwikkeling. Dat is voor mij geen reden om het er bij te laten zitten. Ik ben van mening, dat het gedachtegoed nog steeds relevant is.3 Het moet wel doorontwikkeld worden, praktische ervaring is er onvoldoende en er is nieuwe taal nodig. De wereldontwikkeling heef niet stilgestaan en we zeggen de dingen nu eenmaal anders dan vroeger. Dit noopt tot herbronning. Gelukkig maar, denk ik. Want wie stil blijft staan en alleen maar oude formules herhaalt verspeelt de toekomst. Wij leven in een tijd van transitie wordt gezegd. Zeker, maar dat gaat niet vanzelf merken we elke volgende dag nadrukkelijker. In transitie moeten nieuwe inspirerende bakens de weg wijzen, zoveel staat vast. Sociale driegeleding kan zo’n baken zijn, mits getoond wordt, dat de ’leerstukken’ ook in transitie zijn. Bemoediging kunnen we putten uit de omstandigheid, dat er niet alleen maar kommer en kwel is in de wereld. Wie zijn ogen open heeft ziet, dat er in rap tempo allerlei verrassende initiatieven genomen worden door mensen, die hunkeren naar een andere manier van leven, een nieuwe werkelijkheid, die niet zonder meer zorgelozer, maar mogelijkerwijze wel zinvoller is. Kleine initiatieven zetten geen zoden aan de dijk, hoor ik sommigen al roepen. Mijn repliek is, dat wachten op de grote doorbraak, of tevreden zij met de fopspeen van economisch herstel, de kracht van mensen ondermijnt om in hun eigen omgeving de kwaliteit van leven te verbeteren. In transitie is er niets mis met bescheiden stappen, laat dat gezegd zijn. Ze helpen, wanneer we elkaar de hand reiken en elkaar weer durven te vertellen, dat niet het nastreven van het eigen belang de hoogste deugd is, maar het dienen van het algemeen belang. Hopelijk kan de sociale driegeleding hierbij een ondersteuning zijn. 2. Rudolf Steiner als activist. Rudolf Steiner(27 februari 1861- 30 maart 1925) is vooral bekend geworden als de grondlegger van de Antroposofie, als inspirerend leermeester en als esotericus. In de laatste hoedanigheid inaugureerde hij tijdens ‘de kerstbijeenkomst van 1923’ in Dornach, Zwitserland, de ’Nieuwe Mysteriën’. Kort gezegd omvat dit een eigentijds integraal mens en wereldbeeld en de mogelijkheid om een innerlijke scholingsweg te gaan met een spirituele oriëntatie op heling van datgene wat in het tussenmenselijke en in de cultuur verbroken is geraakt. Rudolf Steiner stichtte een ‘school’, die toegankelijk is voor iedereen, die innerlijk ervaringsleren ten behoeve van zinvol handelen in het sociale leven ernstig wil beproeven. Zo bezien is de Antroposofische Vereniging geen besloten gezelschap, maar een verband van mensen met een mindset open naar de wereld en met goede zin voor praktische innovatie op alle levensterreinen. In het Duits, de moedertaal van Rudolf Steiner wordt ‘Vereniging’ omgezet in ‘Gesellschaft’. In dat woord komt als vanzelfsprekend de maatschappelijke oriëntatie beter tot uitdrukking dan in het Nederlands.4 Veel minder bekend is, dat Rudolf Steiner ook een activist pur sang was, een geëngageerd maatschappijhervormer. Zijn activisme was geen toevallige opwelling uit persoonlijke onvrede , het kwam voort uit meer dan dertig jaar bezig zijn met de tendensen in het spirituele, politieke en economische leven van Europa, zoals hij zelf zegt(1). Dit brengt hem er toe om tijdens de Eerste Wereldoorlog zijn stem te verheffen. In 1915 hekelt hij de onwil van de autoriteiten om uit leggen wat de onderliggende redenen waren van de noodlottige gebeurtenissen in 1914. In 1917 waarschuwt hij, dat de ‘Entente’niet alleen maar nobele motieven heeft, maar er ook op uit is om Duitsland zo machteloos te maken, dat het nooit meer een overval zal wagen(2). Het eisenpakket waarmee de Vrede van Versailles in 1918 uiteindelijk beklonken wordt geeft hem gelijk. De prijs voor de vrede blijkt de totale vernedering van het Duitse volk te zijn. Het is daarom niet verrassend, dat hij na de catastrofe van de Grote Oorlog een vernieuwingsbeweging opstart in Duitsland. De manier waarop echter wel. In maart 1919 richt hij zich met een goed onderbouwd manifest tot ‘Het Duitse volk en de cultuurwereld’(3). Je moet het maar durven! Hij krijgt weliswaar steunbetuigingen van een aantal invloedrijke personen, maar het is risicovol. Ten eerste omdat het ongebruikelijk is in die tijd zoiets in het openbaar te doen. Ten tweede vanwege zijn profiel. Hij was bepaald geen grijze muis. In zijn oproep van maart 1919 noemt Rudolf Steiner de beogde vernieuwingsbeweging een impuls voor de ‘driegeleding van het sociale organisme’, met drie doelstellingen, te weten: - De ontwikkeling van de mens in al zijn vaardigheden door een zelfstandig geestesleven. - Het verwerkelijken van mensenrechten onder uitsluiting van niet algemeen menselijke belangen. - De rechtvaardige verdeling van welvaartsgoederen door de omvorming van het kapitaalsysteem en het loonsysteem. Terwijl ik dit schrijf schiet het door mij heen, dat zo’n oproep vandaag de dag ook niet verkeerd zou zijn. Van een blik ver vooruit gesproken! Kort na het manifest volgt de oprichting van de ‘Bond voor de driegeleding van het sociale organisme ‘. In mei houdt hij tijdens een algemene vergadering van deze bond een indringende en voor zijn doen zeer persoonlijke voordracht. Hij eindigt met de woorden: ‘Vandaag spreekt men tegen de storm in. Ook al is het zo, dat deze storm nog voor velen niet waarneembaar is, hij is er wel. Moge hij waarneembaar worden voor een zo groot mogelijk, een voldoende aantal mensen voordat het te laat is‘(4). Weer kort daarna, in april, verschijnt zijn boek ‘De kernpunten van het sociale vraagstuk’, dat ook nu nog door velen wordt gezien als het basiswerk(5).5 Vrijwel onmiddellijk na het verschijnen van zijn boek komen er behalve steunbetuigingen ook negatieve reacties uit de universitaire wereld los. Rudolf Steiner zou uitgaan van ideale mensen en de sociale driegeleding zou niet uitvoerbaar zijn, want te utopisch(6). Hij weerlegt de kritiek zorgvuldig, maar het is een teken aan de wand, dat er ‘geleerden’ zijn, die het moeilijk vinden ‘om out of the box’ te denken ondanks de evidente maatschappelijke urgentie om nieuwe wegen in te slaan. Net of we in 2016 zijn, ben ik geneigd te zeggen. Rudolf Steiner steekt er veel energie in om in de periode 1919-1920 in verschillende tijdschriften te verduidelijken wat hij beoogt. Ik geef drie voorbeelden. In het weekblad ‘Driegeleding van het sociale organisme’ wijdt hij een artikel aan ‘Economisch profijt en de tijdgeest’(7). Zijn stelling is, dat winststreven egoïsme behelst, maar dat dit geen reden is om profijt uit te bannen. In de kringloop van de economie(bedoeld is de ruileconomie anno 1919) moet uit iets blijken, dat er concrete behoefte is aan een product. Dit gebeurt in economisch opzicht door het inzicht dat de productie profijtelijk is, dat wil zeggen winst afwerpt. Wanneer dit niet het geval is moet de productie achterwege blijven, want anders wordt de prijsvorming verstoord. Zo bezien is winst het herkenningsteken voor de noodzakelijkheid om een economisch goed voort te brengen. En dus geen beloning voor het risico van ondernemerschap, voeg ik er volledigheidshalve aan toe.. Rudolf Steiner merkt verder op, dat het voor de gezondheid van het economisch proces nodig is, dat er personen (tussenhandelaren) zijn, die er als intermediair voor zorgen, dat het toeval van de markt wegvalt. Mij dunkt een stelling, die ook vandaag een prima ingang zou zijn voor een fundamenteel debat, bijvoorbeeld in de SER. In hetzelfde weekblad geeft hij in een artikel met de titel ‘Leiders en geleiden’(8) als zijn mening te kennen, dat het karakteristiek is voor zijn tijd, dat er nog zoveel mensen zijn, die in blind autoriteitsgeloof opkijken naar hun leiders zonder door te hebben, dat hun ideeën vaak schijnideeën zijn. Wie met de werkelijkheid rekent zou moeten weten, dat uit schijnideeën nooit een ‘Neugestaltung’ van de beschaving te voorschijn kan komen, zegt hij. Echter, het kan niet uitblijven, dat op een dag de geleiden doorkrijgen, dat ze door leiders, die niet willen ‘omleren ‘in de neergang gevoerd worden. Dan is de tijd rijp voor een doorbraak. Dat zal echter alleen gebeuren, als er voldoende mensen voorhanden zijn met nieuwe ideeën en met een levenshouding, die radicaal afscheid neemt van overjarige tradities, rituelen en praktijken.6 Het derde voorbeeld is een artikel in het tijdschrift ‘Sociale toekomst ‘ over ‘Internationale economie en de driegeleding van het sociale organisme’(9). Rudolf Steiner brengt naar voren, dat het economisch leven de tendens heeft om wereldeconomie te worden. Deze constatering is opmerkelijk, want in zijn tijd waren er wel nationale economieën met buitenlandse handel, maar nog geen mondiale productie en consumptieketens. Laat staat een mondiaal gekoppeld financieel stelsel met flitskapitaal. Een wereldeconomie in de volle betekenis van het woord ontstaat pas in de tweede helft van de vorige eeuw. In zijn artikel gaat het er hem om te waarschuwen voor de discrepantie tussen de expansie van het economisch leven en de begrenzing van de moderne eenheidsstaat. De historische staatsgrenzen vormen niet de meest gunstige voorwaarde voor economische activiteit, die zich verspreidt over de wereld. Ze zijn eerder belemmerend. En centraal gezag met nadruk op strakke, uniforme regelgeving is naar zijn mening niet de beste manier om deze discrepantie in goede banen te leiden. Het geestesleven, het rechtsleven en het economisch leven moeten hun eigen weg kunnen gaan, ze moeten hun karakteristieke eigenheid kunnen ontplooien. Dit komt neer op autonome, maar wel op elkaar afgestemde bestuurlijke autoriteit. De waarschuwing van Rudolf Steiner blijkt in onze tijd nog volop actueel te zijn. Naar mijn mening zelfs met grotere urgentie om radicale stappen te zetten. Kijk maar naar Brexit en in meer algemene zin naar het wereldwijde dispuut tussen federalisten en aanhangers van de vrije markt. Het debat schiet niet echt op, terwijl intussen miljoenen mensen ernstig te lijden hebben van fricties tussen cultuur, politiek en economie. Wie de geschriften van Rudolf Steiner over sociale driegeleding goed leest begint het te dagen, dat ze alles bijeen genomen niet wijzen in de richting van een algemeen geldende theorie en ook niet in de richting van een meeslepende utopie, laat staan een (partij)programma met een blauwdruk, klaar voor implementatie. Het gaat om iets wat goed te vergelijken is met een reisgids, waarin schetsen zijn opgenomen van de pleisterplaatsen onderweg, met hun zonnige, maar ook met hun schaduwplekken. Zo geschreven, dat de tekst nooit een verzorgd reisprogramma belooft naar een paradijselijke bestemming. Van een reisgids verwachten mensen doorgans een tijdige update. De wenselijkheid van een ‘heruitgave’ lijkt zich in het geval van de sociale driegeleding aan te dienen in 1922. Het komt er echter niet van. In juni van dat jaar houdt Rudolf Steiner ter gelegenheid van het zogeheten ‘Oost-West’ congres in Wenen voor een internationaal publiek tien voordrachten over antroposofie en wetenschap, in het bijzonder de sociologie. Direct aan het begin van de laatste voordracht zet hij de zaak op scherp door onomwonden te zeggen, dat zijn boek ‘de kernpunten van het sociale vraagstuk’ op alle pagina’s verkeerd begrepen is.7 Het had niet tot doel om ‘soziale Einrichtungen’(maatschappelijke instituties) te beschrijven, die een geneesmiddel zouden kunnen zijn voor de wanorde in het maatschappelijk bestel. Wat eigenlijk als illustratie bedoeld was, is voor de hoofdzaak aangezien, merkt hij op. ‘Ik wilde bijvoorbeeld illustreren hoe de kapitaalcirculatie zo omgevormd zou kunnen worden, dat die door mensen als minder bedrukkend beleefd wordt. Ik moest het een en ander over prijsvorming zeggen, maar alles slechts ter illustratie. Mijn geschrift beoogde de mens zelf aan te spreken, zijn natuurlijke conditie. Ik wilde laten zien hoe de mensheid tot sociaal denken, voelen en willen zou kunnen komen’(10). In augustus houdt hij in Oxford een serie voordrachten over ‘De spirituele grondkrachten van de opvoedkunst’. In aansluiting daarop volgen nog drie voordrachten over sociale driegeleding1) de poort geopend wordt naar duurzaam perspectief.. In nieuwe taal is het Zuiden te karakteriseren als “The mystery of Disclosure”. In een metafoor: het diepe Zuiden, waar de mens in moet willen ‘afdalen’ om de stuwende impulsen te bespeuren, die er verborgen liggen. Wie de moed heeft om dit te doen ontdekt, dat het pad van de loutering (disclosure ofwel ont-hulling) leidt naar duurzame innerlijke vrijwording. Zingeving en loutering zijn in en door hun gezamenlijke werking zuurdesem voor ultieme levensvervulling. In nieuwe taal is het Oosten te karakteriseren als “The Mystery of Awakening”. In een metafoor: De zon komt in het Oosten op. Het ochtendgloren roept de mens toe zonder uitstel op te staan. Op zijn eigen voeten te gaan staan en de rug te rechten om de plekken der moeite fier tegemoet te treden. Wie duurzame eigenstandigheid als optie heeft in het leven doet er goed aan om het innerlijke pad van de zelfkennis serieus te nemen Zelfkennis boetseert onze geestelijk morele ruggengraat. In nieuwe taal is het Westen te karakteriseren als “The Mystery of “Connectiveness”. In een metafoor: De zon gaat in het Westen onder. Wanneer het zo is, dat er stille avondstemming intreedt kan de mens zich openen voor de harmonie van gedeelde dromen en verbroken samenhang overbruggen, overwinnen. Wie het innerlijke pad van de liefde als oefening in duurzame verbondenheid beleeft merkt vroeger of later, dat oprechte compassie troost biedt voor alle varianten van verbroken samenhang. Troostende compassie en echte eigenstandigheid zijn in en door hun gezamenlijke werking zuurdesem voor heilzame empathie. Waarschuwing! Het innerlijk kompas, zoals hier geschetst, kan en mag niet gehanteerd worden als een strak, formeel schema. Het is een mind set, een mentale gesteldheid, die uitnodigt tot meditatieve bezinning en herbezinning. Cees Zwart Zutphen, juni 201532 VERANDERING IN DRIEVOUD Motief…………………………….Proces…………………………Resultaat 3e Orde TRANSITIE oversteken naar een kiezen/gaan voor een herwinnen van andere werkelijkheid nieuwe manier van zingeving wisselen van leven paradigma/ uitgangspunt 2e Orde TRANSFORMATIE herijken van waarden koers zoeken/navigeren beseffen wat wel omvormen van met een en wat niet deugt gedragscodes/rituelen innerlijk kompas 1e Orde HERVORMING verhelpen van imperfectie opschonen/retoucheren verbeteren van de herinrichten van van de functionele het bestel/stelsel gevestigde orde kwaliteit Toelichting - De nieuwe manier van leven, die transitie volwaardig betekenis geeft vereist fundamentele wijziging van de mentale gezindheid, ook wel ‘mindset’ genoemd. - Een innerlijk kompas wijst de goede richting niet door bewegwijzering, maar door intuïtie. - De gevestigde orde omvat zowel technische als maatschappelijke infrastructuur. - De werkelijkheid van verandering kan een mix zijnvan de 1e , 2e en de 3e orde. - In veranderingsprocessen is evenwichtsherstel geen heilige koe; uit evenwicht zijn kan een opmaat worden voor vernieuwing (doorbraak). - Transitie, transformatie en hervorming worden doorgaans samengevat met het concept evolutie ofwel ontwikkeling, dat verwijst naar permanente creatieve spanning tussen continuïteit (bestendiging) en discontinuïteit (innovatie). - Reorganisatie en organisatieontwikkeling komen in bovenstaand referentiekader niet voor, omdat het om noties gaat, die zijn verschraald tot ‘management of change’, een benadering, die te instrumenteel is en die morele toetsing verwaarloost. prof.dr .Cees. Zwart Zutphen, april 2016

1)
11). Op het eerste gezicht lijkt dit een wonderlijke combinatie, opvoeding en sociale driegeleding. Bij nadere beschouwing is dit niet zo. Te bedenken valt, dat Rudolf Steiner in dezelfde periode op verzoek van een Duitse industrieel begint met een onderwijshervorming, die bekend is geworden als de Vrije School. Dat is geen toeval. Hij ziet, dat het met de sociale driegeleding hoogst waarschijnlijk niet gaat lukken wanneer niet eerst in jonge mensen innerlijke krachten gewekt worden, die hen in staat stellen om als volwassenen met authentieke gedachten, gevoelens en daden verantwoordingsvol in het sociale leven te staan. Niet voor niets heeft hij zich, zoals gezegd, al direct in 1919 bezorgd afgevraagd of er voldoende mensen voorhanden zouden zijn om de sociale driegeleding in praktijk te brengen. Dat de verwerkelijking van de sociale driegeleding aanzienlijk meer inhoudt dan een formule kennen en toepassen heb ik zelf ervaren in de jaren, dat ik verbonden was met het ‘NPI Instituut voor organisatieontwikkeling’ in Zeist. Aan het begin van de jaren zeventig van de vorige eeuw besloten wij, ongeveer 24 professionele ontwikkelingsadviseurs, om het regime van een stichting met een bestuur en een directeur om te zetten in een collegiale, horizontale werkgemeenschap met sturing door onderling verleende mandaten. Bovendien gingen wij, gestimuleerd door een Franse collega met ervaring, het avontuur aan om de sociale driegeleding te praktiseren op het meso niveau van ons eigen instituut. We hebben het bijna een decennium volgehouden, liever gezegd uitgehouden. Want het bleek al na korte tijd neer te komen op een collectieve beproeving. Zeker de moeite waard, maar eerlijk gezegd te hoog gegrepen. Je merkt ineens wat er met je gebeurt wanneer je de klassieke relatie tussen prestatie en beloning loslaat om een andere manier van inkomensvorming te realiseren. In navolging van wat Rudolf Steiner hierover aangereikt heeft gingen wij onverschrokken voor het uitgangspunt, dat inkomen er is om de behoeften te dekken, die redelijkerwijze passen in je individuele levenssituatie. Vervolgens ontdekten we, dat het niet goed mogelijk was om het over die redelijkheid met elkaar eens te worden.8 Hoe te beoordelen of de levensbehoeften van een ander mens redelijk, passend zijn? Nog lastiger was het om een verdeelsleutel te vinden, die het mogelijk maakte om de som van alle door de collega’s en jezelf gerechtvaardigd geachte behoeften een verantwoorde plek te geven binnen de totale ingeschatte verdiencapaciteit. Er zij nu eenmaal ook andere bestemmingen voor de opbrengst, zoals kostendekking, afdrachten, ontwikkeling en reserveringen. En wat te doen met het secretariaat, de administratie en de bureaumanager. Vormen zij het sluitstuk van de begroting of moeten hun posities eerst veilig gesteld worden, omdat zij geen directe invloed hebben op de opbrengst. Interessant is ook welke ervaringen we opdeden toen we het verdienmodel drastisch wijzigden. We wilden aan vrije kapitaalvorming doen, ook een belangrijk leerstuk van de sociale driegeleding. Ik heb het dan over financieel vermogen, dat vrij komt nadat noodzakelijk geachte reserveringen vastgelegd zijn. We wilden die kant niet op om onze eigen zakken te vullen, maar om bewust bij te dragen aan maatschappelijk nuttige initiatieven. Zeg maar goede doelen. Het bleek heel ingrijpend om een eigenhandig gerealiseerd overschot echt los te laten. Vooral wanneer er onverwachte behoeften opdoken in de persoonlijke levenssfeer, of wanneer er onzekerheid was over het cliëntenbestand. Het gesprek raakte dan al snel belast met al dan niet onderbouwde suggesties over te weinig declarabele uren of te veel geclaimde tijd voor persoonlijke ontwikkeling. En zo meer! Schitterende elementen voor een langdurige beproeving, dat wel. Je ontdekt, hoe het praktiseren van de sociale driegeleding je eigen existentie raakt, je levenshouding. Sindsdien begrijp ik heel goed, waarom Rudolf Steiner zich destijds afvroeg of zich voldoende mensen zouden aandienen om te verwerkelijken wat beoogd werd en ik heb bewondering gekregen voor zijn visie om een ‘diepte investering’ te doen in onderwijshervorming, die jonge mensen op weg helpt naar integrale talentontwikkeling ten dienste van verantwoord maatschappelijk engagement. Terug naar 1922. In Oxford zegt Rudolf Steiner nadrukkelijk, dat het volstrekt natuurlijk is, dat zijn boek ‘De kernpunten’, ondanks de snelle en brede verspreiding in 1919 later, al in 1922, een beetje overdreven gezegd, bijna vergeten is. Want ‘het tijdstip, waarop men datgene wat in de kernpunten staat had moeten realiseren is voorbij vanwege de sterke valutadaling, die de economie volledig de handen bindt(12). Betekent dit einde verhaal? Gelukkig niet. Rudolf Steiner was er een meester in om hetzelfde fenomeen vanuit verschillende gezichtshoeken te belichten. In de zelfde serie voordrachten zegt hij, dat het sociale vraagstuk tijd en plaats gebonden in verschijning treedt, maar hij zegt ook, dat het universeel is. In deze paradox ligt besloten, dat de socialen driegeleding ook voor deze tijd relevant is. Lees dus verder!9 3. Waar gaat sociale driegeleding over. Ik vermoed, dat de term ‘sociale driegeleding’ niet direct herkenning oproept bij iemand, die niet met de materie bekend is. En voor iemand, die denkt te weten hoe het zit kan het geen kwaad om even te checken of hij nog aangelijnd is. Wellicht kan het volgende helpen. Het sociale leven kan niet zonder institutionalisering. Maatschappelijke processen krijgen door institutionalisering een min of meer vaste bedding. Dit komt tot uitdrukking in gedragspatronen, ofwel gewoontevorming en verder in procesregelmaat. Aldus hoeven we niet iedere keer opnieuw het wiel uit te vinden. Rudolf Steiner spreekt in dit verband over ‘soziale Einrichtungen’. Dit zijn handige praktijken om het sociale leven effectief in te richten, richting te geven en stromend te houden. Hij voegt er veelbetekenend aan toe, dat ze onvermijdelijk in meer of mindere mate een karikatuur worden van het ideële ontwerp, omdat ze nu eenmaal menselijke creaties zijn, dus onderhevig aan psychische ruis(13). Bovendien weten we allemaal, dat de draak van de formalisering een duit in het zakje kan doen om menselijke interactie uit instituties weg te persen, zo mogelijk geheel op non actief te zetten. Dan worden ze statische instituten. De betekenis, die in onze tijd wordt toegekend aan maatschappelijke instituties, respectievelijk instituten, is groot. In het dagelijks leven zijn ze prominent aanwezig, maar niet zonder meer toegankelijk. Dat merk je, wanneer je ze benadert via het internet. De keuzemenu’s zijn labyrinten en het duurt meestal eindeloos voordat iemand je te woord staat, want ‘al onze medewerkers zijn in gesprek, probeert U het later nog eens, de verbinding wordt nu verbroken’. Maatschappelijke instituties zijn om zo te zeggen tempels geworden, die ons streven naar evolutionaire vooruitgang moeten heiligen. Net als in het verleden het geval was met spirituele tempelbouw blijkt ook deze moderne variant hoogdrempelig en exuberant te kunnen worden. Dan sterft heiliging in bureaucratie. Direct na de Tweede Wereldoorlog leidde het vaste voornemen van de autoriteiten om de onbevredigende maatschappelijke situatie van vóór de oorlog niet te laten terugkeren tot heilige ijver om voor alle burgers duurzame sociale zekerheid te institutionaliseren. Willem Drees deed het nog bescheiden en zuinig, maar in de loop van de zestiger en zeventiger jaren, toen de wederopbouw op streek was, gingen de remmen los en werd het over een breed front een politieke doelstelling om een zo hoog mogelijk niveau van maatschappelijke voorzieningen te realiseren. Iedereen blij. Een zorgeloos bestaan leek de volgende fase van de evolutie. En voor het grijpen, want het openbaar bestuur zette, gesteund door de opkomst van de beleidswetenschappen, alle kaarten op het paradigma van de maakbare samenleving.10 Ondanks twijfels, vooral aan de rechterzijde van het politieke spectrum en ondanks signalen rond de millenniumwisseling, dat de wereldeconomie in de greep was geraakt van instabiliteit, bleef maakbaarheid de hoogste wijsheid. Na 2007-2008 was het er mee gedaan. Niet alleen doordat het mondiale financiële stelsel bijna door implosie te gronde ging, maar ook door de schokkende onbeheersbaarheid van het terrorisme, de dreiging van catastrofale klimaatverandering en niet te vergeten door erupties van onvrede en radicalisering op het grondvlak van de samenleving. Sociale driegeleding gaat niet uit van maakbaarheid, maar van leefbaarheid. Daarbij past een radicaal ander uitgangspunt, namelijk dat de maatschappij geen systeem is, maar een organisme. In een organisme gaat het om de aaneengesloten werking van de geledingen ten dienste van het geheel. Zo bezien is een geleding een eigensoortig onderdeel van een samenhangend dynamisch geheel. Dynamiek hoort er bij, want die zorgt er voor, dat het geheel een levend geheel is. Het maatschappelijk bestel heeft drie geledingen, ofwel levensdomeinen, te weten: De cultuur, ook wel het geestesleven of het spirituele leven genaamd; de politiek, ook wel het rechtsleven of het omgangsleven genaamd en de economie, ook wel het werkleven of het arbeidsleven genaamd. Alle drie de geledingen zijn essentieel voor een vitale samenleving met cohesie. Sociale driegeleding kan nog aanzienlijk aan betekenis winnen wanneer we de notie van drie geledingen niet louter zien als een modelmatige indeling. Het gaat er om oog te krijgen voor de dynamiek tussen de geledingen met een specifieke karakteristiek en het geheel, nader te bepalen als de aaneensluiting van de geledingen tot een constellatie, een onderlinge stand van zaken. De principiële vraag is, of eenheid een toestand is van uniformiteit, die zich handhaaft zolang er geen storende factoren zijn, of dat het diametraal tegenovergesteld zo is, dat zelfstandig functionerende onderdelen, geledingen, voorwaarde zijn om de immanente optie te verzilveren, dat ze zich aaneensluiten. Zonder het criterium van uniformiteit, maar met het criterium van effectiviteit. Een doordenkertje! Vertaald naar het sociale leven houdt dit voor het openbaar bestuur de hamvraag in, of de eenheid van het maatschappelijk bestel continu gehandhaafd moet worden om verstoringen te voorkomen, ofwel dat het van wijs beleid getuigt om de geledingen te laten gedijen door zelfsturing, in de verwachting, dat het belang van aaneensluiting zal blijken uit de loop der dingen. De richting, waarin deze vraag beantwoord zal worden hangt uiteraard af van het vertrouwen, dat men in mensen stelt. Het antwoord is bepalend voor de mate van institutionalisering, die wenselijk wordt geacht. Rudolf Steiner kiest voor zelfsturing door de geledingen.11 Hij heeft onvoldoende vertrouwen, dat de nationale eenheidsstaat in de praktijk toekomstbestendig is. Hij laar zwaar meewegen, dat de mondigheid van mensen in de loop van de tijd zal toenemen. Ik heb geen reden om te veronderstellen, dat zijn visie thans geen betekenis meer heeft. Integendeel. De moderne (rechts)staat is geen toonbeeld van flexibiliteit en machtsdeling. 4. Een korte geschiedenis. In alle gemeenschappen is er sprake van een zekere mate van geleding. Mensen zoeken naar een geestelijke oriëntatie, ze verzorgen hun omgangsvormen en ze spannen zich in om de noden van het bestaan te lenigen. Dat was zo, het is zo en het zal altijd zo zijn. Wel is de feitelijke constellatie onderhevig aan een historisch proces van ongedifferentieerd functioneren in het verre verleden naar gedifferentieerd functioneren nu. In de wereldontwikkeling zijn er zo samenlevingen ontstaan met uiteenlopende signatuur. De bewustzijnsmodus van de mens heeft hierbij vanzelfsprekend een gewichtige rol gespeeld. Het begint allemaal met de samenlevingsvorm, die we theocratie plegen te noemen. De Goden heersen en de beschaving op aarde resoneert. Het maatschappelijk bestel is ongedifferentieerd, globaal. De ordening van het sociale leven wordt gekenmerkt door het primaat van een esoterisch geestesleven. Er is geheiligd recht, dat door priesters behartigd wordt ter bescherming van de gemeenschap en er is geritualiseerde zelfverzorging om te voorzien in de levensbehoeften. Geen rechtsorde en geen economische orde in onze betekenis van het woord. Het is onjuist om deze samenlevingen primitief te noemen. Het zijn erudiete bronbeschavingen in die zin, dat ze putten uit oerwijsheid. Dat kan er zo toegaan, omdat het bewustzijn van de mens, in vergelijking tot het wakkere dagbewustzijn van nu, nog droomt in de openbaringen, die doorgegeven worden door charismatische leiders met een helderziend geestesoog. Denk aan grote ingewijden in de mysteriescholen, maar ook aan farao’s, koningen en profeten, die als heiligen vereerd werden in het openbare leven. De verbijzondering van het rechtsleven komt op gang in de Grieks Romeinse cultuurperiode, in het bijzonder in de tijd van de grote Griekse filosofen en in de tijd van de Romeinse republiek. In Athene gebeurt het in de vorm van de Agora als plaats van samenkomst voor het praktiseren van de open dialoog door de vrije burgers. In Rome kiest men voor het Forum, met nadruk op geschreven en ongeschreven recht, geïnterpreteerd en bediscussieerd door de aristocratische elite. Je kunt met goede argumenten betogen, dat er in beide varianten sprake is van een vooroefening in het publieke debat en in de democratische besluitvorming, maar nog zonder relevantie voor complete institutionele verzelfstandiging.12 De verzelfstandiging van het rechtsleven moet wachten op de revoluties in Amerika en Frankrijk tijdens de tweede helft van de 18e eeuw. In het hele op de Grieks Romeinse cultuurperiode volgende feodale tijdperk wordt het rechtsleven nog gesuperviseerd, respectievelijk geïndoctrineerd door De Heilige Stoel en door Het Absolutistisch Koningschap bij de gratie Gods. Ook het economische leven moet in die periode in de wachtkamer van de ontwikkeling blijven zitten. Weliswaar bloeit het ambacht op en er is dankzij avontuurlijke scheepvaart op de wereldzeeën internationale handel, maar nog geen fabriekmatige productie. Pas in de 18e en de 19e eeuw is er sprake van een geweldige stroomversnelling. Gestimuleerd door het vooruitgangsoptimisme breekt er onverhoeds een volstrekt nieuwe ontwikkelingsfase aan in de differentiëring van het maatschappelijk bestel. In het geestesleven was op dat moment de oorspronkelijke theocratische eenheid van taal natuurlijk al gedifferentieerd in de taal van de wereldgodsdiensten, de taal van de empirische wetenschappen en de taal van de schone kunsten. De grote sprong bestaat uit de doorbraak in Amerika en Frankrijk naar de democratische rechtsstaat, gedragen door scheiding der machten en de industriële revolutie in Engeland, die voor het eerst in de geschiedenis het economisch leven grondvest op de inzet van kapitaalgoederen, dat zijn geproduceerde productiemiddelen. Ik teken hierbij aan, dat deze dubbele doorbraak plaatsvindt onder een ongunstig gesternte, want de scheve eigendomsverhoudingen en de machtsposities uit vroegere fasen worden niet losgelaten. En dit is tot in onze tijd helaas grotendeels zo gebleven. Verder waren en zijn er mondiaal gezien aanzienlijke verschillen in de mate van theocratische ordening en ook in rechtszekerheid en welvaartsniveau. Voeg hierbij de niet bijster transparante globalisering met grootschalige commerciële, financiële en juridische constructies en het valt niet te verbazen, dat zowel het kapitalisme als de democratie in een kwade reuk staan. Ik zeg dit niet om zout te wrijven in open wonden, maar om de historische realiteit te markeren, die beslissend was en is voor manco’s in het maatschappelijk bestel. Deze realiteit hebben wij als tijdgenoten samen te dragen en de schadelijke gevolgen stellen ons voor de opgave zo mogelijk een wending ten goede te bevorderen. Sterker nog, het is niet onwaarschijnlijk, dat wij juist nu geïncarneerd zijn om een positieve bijdrage te leveren, hoe bescheiden ook. Schuld toewijzen en verhaal halen is geen zinvolle optie. Dit is wat Rudolf Steiner bedoelt wanneer hij zegt dat de sociale driegeleding ‘eine Notwendigkeit der Zeit’ is(14). Geen ideologie, maar een gezamenlijke opgave, die voortkomt uit de loop der dingen. Wat behelst dit?13 5. Pluriformiteit en verstrengeling. De Franse revolutie van 1789 wordt doorgaans getypeerd als een burgerlijke revolutie. Dat is terecht, want het zijn gewone mensen, de burgers, die in opstand komen tegen een elite, die zich een onaantastbare status toegekend had, die onbeschaamd genoot van discutabele privileges en die ongecontroleerde machtsuitoefening de gewoonste zaak van de wereld vond. Het laatste punt is cruciaal. Zelfs burgers van die tijd wilden al het recht en de vrijheid hebben om in solidariteit met elkaar het leven op een eigen manier te leven. Dit wordt op de barricades luidruchtig bezegeld met de geladen slogan ‘liberté, egalité, fraternité’. Het worden drie grote maatschappelijke idealen, maar helaas, de werkelijkheid blijkt weerbarstig. Er gebeurt het volgende. De maatschappelijke differentiëring zet door, in het Westen. De rest van de wereld blijft om allerlei redenen achter. Eén van die redenen is, dat het Westen, bevangen in gevoelens van suprematie, andere delen van de wereld koloniseert. Nu die andere delen van de wereld in onze tijd niet zelden op scherpe toon en met extreme acties hun aandeel opeisen, ervaart het Westen de boemerang effecten. De risico’s van deze ontwikkeling treffen inmiddels de hele mensheid, want we zijn een ‘global village’ geworden. Dit laat onverlet, dat er een fijnmazige rechtsorde is ontstaan met een grondwet, politieke partijen, parlementaire besluitvorming, onafhankelijke rechtspraak en overheden, die geacht worden het algemeen belang te dienen. Dat is niet niks. Parallel hiermee is er ook een fijnmazige economische orde ontstaan met mondiale arbeidsdeling, industriële massafabricage, een wijdvertakte dienstensector, internet start ups aan de lopende band en niet te vergeten een uitgebreide financiële sector met centrale banken, commerciële banken, toezichthouders, gekoppelde beurzen en beleggingsfondsen. We vinden het zo gewoon, dat we uit het oog dreigen te verliezen hoe bijzonder het allemaal is. De maatschappelijke infrastructuur is in iets meer dan twee eeuwen multifunctioneel geworden, de professionele hulpverlening staat ons in allerlei varianten ter beschikking, het assortiment consumptiegoederen breidt zich voortdurend uit en de dorpsgrenzen zijn ingewisseld voor een mondiale horizon, om maar een paar voorbeelden van ingrijpende differentiëring te noemen. Kortom, diversiteit kleurt het moderne leven. De medaille heeft ook een andere kant. De verstrengeling van belangen is ook gigantisch toegenomen. Niet alleen doordat personen met machtshonger en geldingsdrang in allerlei potten tegelijk willen roeren, maar ook doordat instituties hun expansiedrift vanuit de ene geleding botvieren op andere geledingen. Verder is er het fenomeen, dat ik woekering van beleidsparadigma’s ben gaan noemen. Denk aan rendement denken, afrekenen op resultaat, politieke correctheid, regelgeving, statistische significantie, ‘evidence based’ en zo meer.14 Dit soort paradigmatische uitgangspunten heeft de hardnekkige neiging zich ongeremd uit te breiden, zich te splitsen en te verstrengelen tot een kluwen. Een vluchtige rondgang door het maatschappelijk bestel levert al het volgende beeld van woekerende verstrengeling op. Markconformiteit heeft de overheid in zijn greep gekregen; instellingen als de politie, de staande en de zittende magistratuur, de reclassering, jeugdzorg, slachtofferhulp en kinderbescherming zijn output geïndiceerd voor budgettoewijzing; Ziekenhuizen, scholen en universiteiten moeten concurrerend worden en op ranglijsten verschijnen; politici durven geen voorstellen te lanceren als ze niet door wetenschappelijk onderzoek onderbouwd zijn. Het kabinet presenteert plannen, die door het CPB zijn doorgerekend ook al zegt hetzelfde CPB, dat de houdbaarheidsdatum van de cijfers hoogstens drie maanden is; het bedrijfsleven is in bepaalde gebieden bijna hoofdsponsor geworden van de wetenschap; promotie onderzoekers kunnen hun onderwerp niet zelf kiezen, want het moet passen op de scorelijst van de promotor; het bedrijfsleven lobbiet zich suf bij politici om het structuurbeleid naar zijn hand te zetten en exclusieve belastingvoordelen binnen te halen. Het gevolg van deze ontwikkelingen is toenemende vervuiling van het maatschappelijk bestel. We winden ons tegenwoordig terecht op over de vervuiling van het natuurlijke milieu, maar de maatschappelijke verontreiniging ontsnapt kennelijk aan de aandacht of er wordt geen prioriteit aan toegekend. Moet dat dan? Onderzoek heeft toch aangetoond, dat Nederlanders gelukkig zijn met hun eigen bestaan. Jawel, maar het is de vraag, daar heb je het weer, welke indicatoren relevant werden geacht. En bovendien, met de samenleving zijn Nederlanders gemiddeld veel minder tevreden. Dat is begrijpelijk, want het netto saldo van differentiëring en vervuiling van het maatschappelijk bestel is verwarring bij de burger, of nog bedenkelijker onwetendheid aangaande de onderscheidende identiteitskenmerken en kernfuncties van de geledingen, het spirituele leven, het omgangsleven en het werkleven. Wie weet nog, dat het in het geestesleven niet gaat om intellectuele spitsvondigheid, maar om respect voor de verscheidenheid van gezichtpunten, die essentieel zijn. Leven in waarachtige tolerantie, hoe zit dat? Wie weet nog, dat het in het omgangsleven niet gaat om je recht te claimen, maar om gelijkwaardigheid in het mens worden. Leven in zorgvuldige wederkerigheid, kom er eens om. Wie weet nog, dat het in het werkleven niet gaat om je eigen kansen pakken, maar om het eerlijk delen van schaarse middelen. Leven in gepaste bescheidenheid, hoezo. Tolerantie, wederkerigheid en bescheidenheid zijn geen ouderwetse deugden. Het zijn moderne pijlers voor politiek beleid. En ze zijn niet links of rechts, want ze zijn algemeen menselijk.15 Sociale driegeleding beoogt de ontvlechting van de bijkans onontwarbare kluwen, die het maatschappelijk bestel is geworden. Niet om haarkloverij te bedrijven, maar om ruimte te scheppen voor de toekomst. Rudolf Steiner doet dit door aansluiting te zoeken bij de grote idealen van de Franse revolutie. Impliciet blijf dit in zijn manifest van maart 1919. Echter, in de drie door mij ook geciteerde doelstellingen vallen ze gemakkelijk te herkennen. Elders doet hij het expliciet door vrijheid te verbinden met het geestesleven, gelijkheid met het rechtsleven en broederlijkheid met het economisch leven(16). Voor goed begrip voeg ik hieraan toe wat de betekenis is van de idealen vrijheid gelijkheid en broederlijkheid voor het sociale leven. Vrijheid omvat meer dan je gang kunnen gaan, zeggen wat je wilt en doen waar je zin in hebt. Vrijheid kan nooit een vrijbrief zijn om onverkort ‘je ding te doen’. Vrijheid is denken en handelen uit authentiek verworven eerbied voor waarheidsvinding.. Dit omvat, keuzes maken naar eer en geweten ( to the best of my knowledge) en eigenstandig verantwoording nemen voor de gevolgen wanneer het verkeerd uitpakt. Geen echte vrijheid zonder verantwoording. Gelijkheid omvat meer dan gelijkheid van kansen en gelijke behandeling in gelijke gevallen. Voor de rechter zijn alle mensen gelijk, althans dit is de pretentie. Overigens verschillen mensen van elkaar, maar we zijn wel gelijkwaardig in die zin, dat de menselijke waardigheid universeel is en dat alle mensen bezig zijn met vallen en opstaan mens te worden. Geen gelijkwaardigheid zonder compassie met onze struikelpartijen onderweg. Broederlijkheid omvat meer dan solidariteit, die zich uit in nobele liefdadigheid. Broederlijkheid gaat over weloverwogen deelgenootschap in het besef, dat de beschikbare middelen altijd schaarser zijn dan de behoeften. Deelgenootschap is een menselijke kernkwaliteit, die wordt veroverd in de spanningsvolle verhouding van prestatie en tegenprestatie. Geen broederlijkheid zonder frictie. Ik vind het verassend, dat het nieuwe parlementaire jaar in Nederland begint met uitspraken van politici, dat we toe zijn aan bruggen bouwen en aan sociale cohesie in plaats van polarisatie. We moeten ons weer met elkaar gaan bemoeien, zeggen sommigen luid en duidelijk. Wat zou het mooi zijn wanneer dit in de komende verkiezingstijd gedaan zou worden in de vorm van een gezamenlijke zoektocht naar de actuele betekenis en de werking van de idealen van de Franse revolutie. Zonder oplossingen te beloven, want we leven, zoals gezegd in een tijd van transitie. In echte transitie trek je door niemandsland, in onzekerheid. Krachten bundelen en samen koers zoeken is een basale voorwaarde om de weg te vinden. Mijn zoektocht gaat in ieder geval verder. Ik hoop, dat de rest van dit essay daarvan getuigt.16 6. Het sociale vraagstuk is universeel. Hoe kan het zijn, dat Rudolf Steiner enerzijds onomwonden zegt, dat de maatschappelijke vernieuwingsimpuls, die sociale driegeleding is gaan heten, tijd en plaats bepaald is, terwijl hij anderzijds even onomwonden naar voren brengt, dat het sociale vraagstuk universeel is? Het heeft me lang gepuzzeld hoe dit zit. Ik wil laten zien hoe de puzzelstukjes bij op hun plaats terecht zijn gekomen. Tijdens de doctoraalfase van mijn studie economie (1954-1960) kreeg ik een boek in handen van de Joodse psychotherapeut Erich Neumann, getiteld ‘Dieptepsycholgie en nieuwe ethiek’(15). Het bleek een voltreffer te zijn in mijn biografie. Tot de dag van vandaag begeleidt het me. In het voorwoord, dat hij in mei 1948 in Tel Aviv schrijft, precies op het moment dus dat de staat Israël uitgeroepen wordt, zegt hij onder meer het volgende. ‘Wat wil men in deze wereldsituatie met het belachelijke probleem van de ethiek beginnen en met het nog belachelijker antwoord, dat het individu is waarom het gaat… Iemand, die met historisch besef de ontwikkeling der mensheid in zijn geheel overziet, moet erkennen, dat vanaf de oorsprong de grootste inspanning van de species mens het individu heeft gegolden. De gemeenschap van vrije individuen is het volgende - nog verre, maar aan de horizon opdoemende - doel van de ontwikkeling….Ons alles overheersend stijgt uit de diepte de schaduwzijde van de mensheid op en verduistert de hemel door doodstralen en atoombommenwerpers….Het kleine wordt door het grote altijd bijna vernietigd, maar steeds weer overleeft het de aanslag’. Het maakte grote indruk op me. Wie schetst mijn verbazing toen ik enige jaren later, nadat ik de Antroposofie had leren kennen en het levenswerk van Rudolf Steiner meer er meer mijn inspiratiebron bleek te worden, bij hem een opvatting over de aard en de richting van de mensheidsontwikkeling aantrof, die vrijwel naadloos aansluit bij wat ik tijdens mijn studietijd ontdekt had bij Erich Neumann. In 1898 - ver vóór de tijd van de sociale driegeleding - schrijft hij in het ‘Magzin für Literatur’ een artikel over ‘vrijheid en maatschappij’. Daarin geeft hij als zijn mening te kennen, dat ‘het de opgave van sociologische filosofen geweest zou zijn om over te gaan op de sociologische basiswet, die ik op de volgende manier zou willen uitdrukken. De mensheid streeft in de aanvang van de cultuurtoestanden naar sociale verbanden. Het belang van het individu wordt eerst opgeofferd aan het belang van deze verbanden. De verdere ontwikkeling leidt tot de vrijwording van het individu uit deze verbanden en tot de vrije ontplooiing van de behoeften en krachten van het individu. Nu gaat het er om uit deze geschiedkundige feiten de conclusie te trekken wat de enige nastrevenswaardige staats en maatschappijvorm is wanneer alle sociale ontwikkeling uitloopt op een individualiseringsproces’(16).17 Verderop in het artikel zet hij zich uiteen met een bekende anarchist, die wel erkent, dat de mensheid naar individualisering streeft, maar niet de moed heeft er over na te denken hoe men tot een maatschappijvorm kan komen, die recht doet aan dit streven. Erich Neumann en Rudolf Steiner zeggen met verschillende woorden hetzelfde: het sociale vraagstuk is een universeel vraagstuk. Het is een mensheidsaangelegenheid. We bevinden ons met alle verschillen en tegenstellingen, die er zijn, in hetzelfde schuitje en dat vaart in turbulente wateren. Of het een behouden vaart wordt hangt in belangrijke mate af van de vraag of we doorkrijgen, dat we met z’n allen de fundamentele transitie meemaken van een oude naar een nieuwe ethiek Het sociale vraagstuk is namelijk, zoals we bijna dagelijks merken, door erosie van de moraliteit over een breed front en in brede kringen zonder meer een ethisch vraagstuk geworden. En juist op dat punt weten we eigenlijk niet goed hoe verder. We hebben het wel over het belang van gedeelde waarden en normen, maar hoe dat op een eigentijdse manier in het dagelijks leven zeggingskracht moet krijgen is een raadsel. Het is een schrale troost, maar het hoort bij fundamentele transitie. De oversteek naar een nieuwe werkelijkheid gaat niet door een decreet over normering of disciplinering af te kondigen en ook niet door een blauwdruk ‘uit te rollen’. Het heeft geen zin, dat topleiders en politici uitventen wat deugt en wat niet deugt. Want oude gebodsethiek met normering van bovenaf en sancties, die mikken op correctie van ontspoord gedrag raken hun maatschappelijke stootkracht kwijt. Waar begint ontsporing en waar eindigt het? Hoe onderscheid je nog de echte weldoeners van de echte boosdoeners? Het goede en het kwade zijn niet meer te digitaliseren. We komen er ook niet mee weg om, zoals in allerlei kringen van laag tot hoog gebeurt, het maatschappelijk bestel tot een amorele ruimte te verklaren. Met het devies ‘doe niet moeilijk, als het maar werkt’. De schadelijke effecten zijn te corrumperend om te blijven wegkijken. En de klassieke deugdenethiek met de deugd in het midden lijkt achter de horizon verdwenen te zijn. Alleen de extremen lijken nog te tellen, niet zelden met een complete omkering van waarden. Wat nog niet zolang geleden een onwaarde werd genoemd, blijkt opeens een hit te zijn. Ik denk dan met name aan egoïsme als het gedragsmodel voor het economische leven. Sinds het ‘filosofisch objectivisme’ van Ayn Rand(1905-1982) - bekend geworden door haar boeken ‘Atlas Shrugged’en ‘The Virtue of Selfishness’ - houden bewonderaars ons voor, dat egoïsme de hoogste deugd is. Wat een vondst. Het antisociale wordt tot hoogste deugd verheven. Mededogen tonen betekent de deur open zetten voor goedkeuring van zwakte, afhankelijkheid. Kortom, afhankelijk zijn is een gruwel. Sterk zijn en je eigen broek ophouden is de norm. Zo legitimeer je het neoliberalisme. En het is niet bij theorie gebleven. Mij dunkt, reden genoeg om juist in het economische leven de vlag uit te hangen van een nieuwe ethiek met merkteken broederlijkheid.18 Laten we op weg gaan, de sprong wagen en elkaar nuchter vertellen wat er deugt en vooral wat er niet deugt in het huidige economische leven. De winkel niet sluiten en toch met de verbouwing beginnen zonder een ontwerp in handen te hebben van de nieuwbouw. Dat betekent risico lopen, heftige weerstand trotseren en doorgaan totdat je er bent. 7. De moderne economie: vloek of zegen. De moderne economie start, zoals gezegd, in de tweede helft van de 18e eeuw en onderscheidt zich van vorige fasen door de structurele inzet van geproduceerde productiemiddelen, kapitaalgoederen. Dat is de ware oorsprong van het woord ‘kapitalisme’. De tragiek is, dat er een ideologie mee verbonden is geraakt. Ik gebruik de term ideologie welbewust, want het gaat om een vermeend heilbrengend idee, namelijk, dat de vrije markt er door de onzichtbare hand van de concurrentie voor zal zorgen, dat we er met z’n allen maximaal van zullen profiteren in termen van welvaartsgroei. Helaas, de werkelijkheid bevestigt dit niet, maar desondanks blijven de ideologen onverminderd optimistisch. Wat is de werkelijkheid? Om te beginnen is er alleen sprake van een vrije markt wanneer er, zoals alle economen zouden moeten weten, volledige mededinging heerst . De condities zijn dan: vrij verkeer van goederen, diensten en kapitaal, een voldoende aantal marktpartijen, zodat monopolievorming uitgesloten is; transparante prijsvorming, toegankelijkheid en open informatiebronnen. Dat is nog nooit voorgekomen en het zal ook nooit gebeuren. Verder is het zo, dat ondanks pleidooien voor vrijhandel het protectionisme welig tiert en kartelvorming aan de orde van de dag is, juist om concurrentie onschadelijk te maken. De klap op de vuurpijl is, dat alle economieën in de wereld, ook na de ineenstorting van de planeconomie in communistische landen, in werkelijkheid gemengde economieën zijn, want ze worden allemaal op de één of andere manier door de overheid gereguleerd. Zelfs in Amerika. De idee van de vrije markt wordt toegeschreven aan Adam Smith(1723-1790). Hij wordt ook wel de vader genoemd van de moderne economie. Men vergeet doorgaans om er bij te vertellen, dat Adam Smith geen econoom was, maar een moraalfilosoof en bovendien Deïst. De onzichtbare hand was volgens het Deïsme de hand van God, die het heelal als een perfecte klok in elkaar heeft gezet. De mens moet er vooral niet zelf aan knutselen. Voorafgaande aan zijn beroemde ‘The Wealth of Nations’ van 1776 publiceerde hij in 1759 het bijna even omvangrijke ‘The Theory of Moral Sentiments’. Daarin onthult hij zijn complete mensbeeld. Hij betoogt, dat eigenbelang en vrijgevigheid in de mens perfect zij aan zij kunnen leven en hij is van mening, dat er in elke mens een tweede mens - the man in the breast - huist, die toezicht kan houden op zijn driften en begeerten.19 In 1776 beschrijft hij de mens, die in het economisch leven zijn eigenbelang laat gelden. Het is precies dit aspect, dat in het ideologisch kapitalisme uitvergroot wordt en tot het mensbeeld wordt verheven. De echte betekenis van Adam Smith ligt ergens anders. Hij is de uitvinder van de arbeidsdeling als motor van de welvaart. In een fabriek, die spelden fabriceert ziet hij, dat taakverdeling de productiviteit enorm doet toenemen. Vandaag de dag is arbeidsdeling in de wereldeconomie het centrale ordeningsprincipe. Adam Smith markeert in feite het einde van de zelfverzorging. Arbeidsdeling heeft teweeg gebracht, dat iedereen voor een ander werkt. Meestal wordt benadrukt, dat we door arbeidsdeling afhankelijk worden van elkaar en dat vinden we hinderlijk. Zie, wat ik over het filosofisch objectivisme zei. Je kunt het echter ook helemaal omdraaien en arbeidsdeling zien als een ’blessing in disguise’, een verborgen zegen. Het ware objectivisme is, dat mondiale ketens van werk en taakverdeling ons met elkaar verbinden door de zaak zelf. Die is, dat het welvaartsresultaat beneden de maat blijft wanneer we de feitelijkheid van de wederzijdse afhankelijkheid niet honoreren met het radicaal doorbreken van het anti sociale van de modus zelfverzorging. Hier ligt de sleutel voor een ethisch reveil, met focus op broederlijkheid, deelgenootschap. Lukt het op dit punt onze innerlijke bakens te verzetten dan hebben we de basis gelegd om ook op andere punten moed te vatten om polarisatie en conflict om te zetten in verbinding en overbrugging. Als het zo voor de hand ligt, waarom is het dan tot nu toe niet gelukt? Omdat het economische leven ontwricht is geraakt. Met het gevolg, dat de welvaart oneerlijk verdeeld blijft, de klimaatverandering nog steeds niet voldoende urgentie heeft, de kloof tussen arm en rijk alleen maar groter wordt, de schuldenberg in de publieke en de private sector hoger en hoger wordt, geluk gelijk gesteld wordt met consumeren en roofbouw op onze natuurlijke hulpbronnen onbeschaamd doorgaat. Ik noem de voornaamste haarden van ontwrichting. Ten eerste. Het reeds genoemde marktfetisjisme. Hierdoor blijven we bevangen in rendement denken, gepreoccupeerd met kosten baten analyses en verslaafd aan een ongezonde afrekencultuur. Ten tweede. Sinds ongeveer 1980 zijn de reële economie en de geldeconomie bewust uit elkaar gedreven. Hierdoor is het monetaire domein niet langer alleen maar dienstbaar aan tastbare waardeschepping in de reële sfeer van de economie, maar het is een eigen wereld geworden met virtuele waardetoevoeging en speculatie. Ten derde. Ons geldstelsel is ontregeld. Commerciële banken hebben de geldschepping en de geldvernietiging in handen door het verlenen of terugtrekken van krediet. Hierbij speelt giraal geld een dominante rol. In feite is dit geld niet meer dan een saldo op een bankrekening, zonder veiligheidsgarantie.20 Ten vierde. Eveneens vanaf ongeveer 1980 hebben bankiers hun vak als intermediair grotendeels prijsgegeven. Ze zijn groothandelaar geworden in dubieuze financiële derivaten, zoals gebundelde hypotheken, rente swaps, faillissementsverzekeringen, coco’s, woekerpolissen, spaarhypotheken, risicovrije beleggingen. Ten vijfde. Centrale banken hebben hun prestige en hun onafhankelijkheid in de waagschaal gesteld. Hun primaire opdracht om prijsstabiliteit te bevorderen staat ernstig onder druk, omdat het rentewapen niet of nauwelijks functioneert en hun bevoegdheid om de maatschappelijke geldhoeveelheid te reguleren wordt oneigenlijk gebruikt voor conjunctuurcorrecties. Ten zesde. Topmanagers houden vast aan winstuitkering als beloning voor ondernemersrisico,terwijl ze in feite gewoon werknemers zijn. Dit wordt in de hand gewerkt door eenzijdige concentratie op aandeelhouderswaarde. Kan men zoiets als een onderneming, of een arbeidsorganisatie in eigendom hebben? Ten zevende. De illusie van schaalgrootte voordelen is nog niet van tafel, hoewel bekend is, dat er een omslagpunt is waar systeemverliezen gaan optreden, die de voordelen in nadelen omzetten. De gemakkelijke uitweg blijkt ontslag van mensen te zijn met als onvermijdelijk gevolg toenemend wantrouwen. Ten achtste. In de verhouding producent consument is de menselijke maat grotendeels zoek. Anonieme, on line distributiekanalen zijn vaak gemakkelijk en snel, maar ze vergroten de kans op impulsaankopen en verspilling. Ten negende. Economische groei is een doel op zichzelf geworden. In het oorspronkelijke concept van een circulaire economie (dit is iets anders dan hergebruik van materialen) was het uitgangspunt, dat elk reëel aanbod zijn eigen vraag schept. Nu is het omgedraaid. De consumptieve vraag moet opgefokt worden om de investeringsbereidheid over een drempel te krijgen. Ten tiende. De tussenhandel is een verlengstuk van de productieketen geworden of een vertegenwoordiger van een dienstverlenende instantie. Een onafhankelijke intermediair is essentieel om het toeval uit de markt te halen of om te voorkomen, dat er ruimte ontstaat voor manipulatie en onverantwoord koopgedrag. Op het eerste gezicht lijkt het zo te zijn, dat deze tien haarden van ontwrichting roepen om een plan van aanpak voor resolute strategische verandering, maar zo eenvoudig is het niet. Het zit dieper. Het gaat er om, dat zowel professionals als leken alert zijn op wat wel en wat niet deugt. Ja inderdaad dus om een levenshouding, die ruimte geeft aan een ethisch reveil. De volgende leidraad kan helpen: Zet vier maal A om in viermaal V, als volgt. Doe je best om ‘Af te handelen’, ‘Af te waarderen’, ‘Af te leren’ en ‘Af te staan’ wat tot nu toe door traagheid des harten niet opgeschoond is. ‘Vreugde’, ‘Vertrouwen’, ‘Verbinding’ en ‘Vrede’ zullen je deel zijn. Het lijkt me de moeite van het proberen waard.21 8. Leerstukken in transitie. Het is duidelijk, dat de ontwrichting van het economische leven ook diepe sporen trekt in andere grote vraagstukken, zoals de vluchtelingenproblematiek, de mensenrechten, de klimaatverandering , de geopolitieke verhoudingen, het psychisch en mentaal welbevinden van mensen en hun toekomstverwachtingen. Bij al deze vraagstukken is ontwrichting in meer of mindere mate aan de orde. Wat betekent deze taxatie van de maatschappelijke werkelijkheid voor de leerstukken van de sociale driegeleding? Ik aarzel met mijn antwoord. Het is eigenlijk geen tijd voor leerstukken. Die suggereren stevigheid en permanentie en die is er in tijden van transitie nu juist niet. Mijns inziens is er meer behoefte aan beweeglijk nieuw denken, aan het verhaal achter de feiten en aan kleinschalige transitiepractica. Mijn beeld is, dat dit oefenplekken zouden kunnen zijn, waar de generaties met elkaar ervaringen met sociale innovatie kunnen delen en samen leren om betekenis toe te kennen aan opmerkelijke maatschappelijke gebeurtenissen. Het is een werkstijl, die ik in leiderschapskringen sinds enige tijd integer improviseren noem, dat is ‘zonder scenario sturen’. Mijn optie is hiermee praktisch idealisme dichterbij te brengen. Dat is een twee sporen aanpak. Enerzijds blijven zoeken naar betekenisvolle ideeën en anderzijds intens verbonden blijven met de weerbarstige werkelijkheid. Mijn ervaring is, dat mensen dan, zowel individueel als collectief, ingevingen krijgen wat in een bepaalde situatie goed is om te doen. Intuïtie wordt zo een actieve kernkwaliteit. Leve de transitie!! Ik begrijp natuurlijk ook wel, dat ik er niet aan ontkom om iets te zeggen over de leerstukken van de sociale driegeleding. Ik doe het zonder de pretentie van volledigheid en zonder de illusie van het definitieve antwoord op het sociale vraagstuk. Ik concentreer me op drie leerstukken, te weten: - Het basisinkomen. - Vrije kapitaalvorming. - Associatieve marktordening. Het basisinkomen staat sinds kort weer op de agenda. Niet alleen in Nederland, maar ook in Duitsland. Zwitserland en Engeland. In de jaren tachtig van de vorige eeuw trok het thema ook belangstelling, maar sindsdien was het stil. Destijds was de aanleiding de schrikbarend hoge werkloosheid, waarvan iedereen dacht dat die structureel zou zijn. Premier Lubbers zei toen, dat hij het niet zou meemaken als de werkloosheid boven de 900000 personen zou uitkomen. Hij hoefde om die reden niet af te treden want de wind draaide in de jaren negentig op miraculeuze wijze de goede richting in. De Nieuwe Economie brak door.22 Nu is de aanleiding, dat het stelsel van de sociale zekerheid bureaucratisch, kostbaar en fraudegevoelig is geworden. Sommigen vinden het basisinkomen een goede, praktische maatregel om verbetering te brengen in deze situatie. De bureaucratie zal er aanzienlijk minder door worden en je bent in één klap af van fraude en het dure, soms mensonterende toezicht op uitkeringsgerechtigden, menen ze. Anderen denken, dat het onbetaalbaar is en dat het de ongewenste suggestie oproept, dat er van staatswege gratis geld wordt verstrekt. Het is niet waarschijnlijk, dat we alleen met dit soort argumenten veel zullen opschieten. Bezinning op het achterliggende arbeidsethos is onontbeerlijk. Ik ben enthousiast geworden voor het basisinkomen nadat ik de zogeheten sociale hoofdwet ontdekt had, die in 1905 door Rudolf Steiner geformuleerd is(17). De kern is, dat het loskoppelen van prestatie en beloning heilzaam is voor de kwaliteit van het persoonlijke en het sociale leven. Inkomen is geen beloning voor een geleverde prestatie, maar dekking voor levensbehoeften. Het is sociaal vruchtbaar en efficiënt om deze dekking niet te laten ontstaan door pure zelfverzorging, maar uit door anderen geleverde prestaties. Ik voeg hieraan toe, dat dit, zoals eerder gezegd, in feite al het geval is in een economie, zoals de onze, die gebaseerd is op mondiale arbeidsdeling. Het feit, dat ik een loon of een salaris ontvang dan wel inkomen of winst genereer doet hieraan niets af. Ik creëer hoogstens de illusie, dat ik onafhankelijk ben. Een dergelijke benadering vereist een totale metamorfose van de gebruikelijke arbeidsethiek. De traditionele opvatting is: arbeid adelt, loon naar prestatie en wie niet werkt zal niet eten. Dit diskwalificeert arbeid als zinvolle bezigheid en het maakt van ons loonslaven. Door de stringente koppeling van prestatie en beloning los te laten wordt de menselijke arbeid bevrijdt uit het keurslijf van betaald werk. Miljoenen mensen, die vrijwilliger zijn getuigen er van wat dit aan positieve kracht wekt. Wij moeten toe naar een universeel arbeidsethos, dat mensen verheft en niet vernedert. Hierin past het basisinkomen als een bodemvoorziening. Een basisinkomen is een teken van beschaving. De samenleving erkent, dat mensen het recht hebben om niet te hoeven vechten voor een redelijk bestaansminimum, terwijl rijkdom tegen de plinten klotst. Hoe hoog het basisinkomen kan zijn hangt af van de karakteristiek, die wordt toegekend aan een redelijk bestaan en uiteraard ook van de financiële ruimte. Macro economisch is er wel degelijk een relatie tussen prestatie en inkomen. De totale maatschappelijke voortbrenging, het Bruto Binnenlands Product(het BPP) begrenst wat er uitgekeerd kan worden, uiteraard rekening houdend met andere begrotingsposten. Er moet dus periodiek democratisch vastgesteld worden hoe hoog het basisinkomen kan zijn. Gratis geld bestaat niet. Tot zover de principes. Nu het perspectief op verwerkelijking anno 2016 Laat ik direct maar zeggen, dat ik een tegenstander ben van een onvoorwaardelijk basisinkomen.23 Elke staatsburger met recht op een basisinkomen dient naar mijn mening de gangbare geschreven en ongeschreven regels van de democratische rechtsstaat te accepteren en te eerbiedigen. Zo niet, dan verliest hij of zij het recht op een bodemvoorziening. Dit is normerend, maar het laat onverlet, dat er tegelijkertijd vrijheid van basale waarden oriëntatie bestaat. Dit is weer zo’n kwestie, die vraagt om scherp onderscheid tussen het rechtsleven en het geestesleven. In actuele discussies ontbreekt dit vrijwel volledig. Helaas moet ik vaststellen, dat het misbruik van de sociale zekerheid aanzienlijk is en er wordt driftig zwart gewerkt. Niet alleen bij klusjes, maar ook in reguliere arbeidssituaties. Er zijn in de sector van betaald werk grote verschillen in arbeidsrechtelijke positie tussen mensen met vaste banen, tijdelijke banen, flexwerkers en zzp’ers. In de ambtenarensector is er wildgroei van toeslagen en bonnetjes en in ondernemersland zijn ondoorzichtige bonus en pensioenconstructie aan de orde van de dag. Onder deze omstandigheden lijkt mij een algemene invoering ineens van een basisinkomen af te raden. Zeker wanneer dit zou gebeuren zonder gedeelde uitgangspunten aangaande een ander arbeidsethos. Ik geef de voorkeur aan een stap voor stap benadering met het doel ervaring op te doen en vertrouwen te wekken, dat het zonder controles en sluipwegen ook kan. Proeftuinen met regelluwe bijstand in een aantal gemeenten zijn een goed voorbeeld. Het leerstuk van de vrije kapitaalvorming heeft een simpel uitgangspunt, maar met lastige consequenties voor de alledaagse praktijk. Voornamelijk, omdat het hoge morele eisen stelt. Scherper gezegd, vrije kapitaalvorming gaat niet lukken zonder een nieuw winstethos. Het uitgangspunt is, dat de opgave van het ondernemerschap niet bestaat uit winstmaximalisatie ten behoeve van de eigenaren, maar uit een verantwoorde bijdrage aan duurzaam maatschappelijk welbevinden. Met ‘verantwoord’ bedoel ik zonder roofbouw op het natuurlijke milieu, op medewerkers en op sociale instituties. Ook bij goede wil is dit lastig. Om te beginnen vanwege het geldende eigendomsrecht. Zolang het blijft zoals het is zal er geen fundamentele verandering plaatsvinden. Alleen al de vraag stellen of je een onderneming of arbeidsorganisatie in bezit kunt hebben levert gefronste wenkbrauwen op en soms regelrechte irritatie. Vervolgens is er het pijnlijke feit, dat het financiële stelsel door en door rot is. Sinds de crisis van 2007-2008 is de schuldenberg mondiaal alleen maar gigantisch toegenomen, zowel in het private als in het publieke domein. De enige echte weg is rigoureuze schuldsanering door aflossing en afboeking. Professionals beamen dit, maar het gebeurt niet. Verder heeft de bankierselite de handel in dubieuze financiële derivaten weer opgepakt en in sommige gevallen zelfs uitgebreid. Het flitskapitaal giert nog steeds door de dealingrooms en de beurzen, corrupte beleggingspraktijken en perfide financiële constructies worden ongemoeid gelaten. Concrete mogelijkheden om orde op zaken te stellen worden over het hoofd gezien of politiek onhaalbaar geacht.24 Denk hierbij niet alleen aan het afboeken van schulden, maar ook aan een verbod om in risicovolle derivaten te handelen, het blokkeren van rekeningen met zwart geld, belastingheffing op beurstransacties, en verhoging van de vermogensbelasting en aanscherping van de successierechten. Het belangrijkste probleem is, dat er geen baanbrekende ideeën zijn over waardeschepping. In zijn nationaal economische cursus heeft Rudolf Steiner over dit thema behartigenswaardige dingen gezegd(18). Waardeschepping geschiedt principieel op twee manieren. Ten eerste doordat arbeid wordt aangewend op natuurlijke hulpbronnen en ten tweede doordat mentale inventiviteit de organisatie van de arbeid slimmer maakt. Grond heeft op zichzelf geen economische waarde en het is geen handelswaar. Grond is de natuurlijke grondslag voor economische activiteit. Hetzelfde geldt voor kapitaalgoederen, respectievelijk geldkapitaal aan het andere uiterste van het waardescheppingspectrum. Ook in dit geval geen handelswaar, maar de verworven grondslag voor economische activiteit. Met ‘verworven’ bedoel ik: Uit vroegere profijtelijke economische activiteit ontstaan en niet onmiddellijk weer in de reële kringloop ondergedoken. Wanneer uit deze combinatie van lichamelijke en mentale arbeid, al dan niet ondersteund door kapitaalgoederen en ingebonden door adequate wet en regelgeving overschot ontstaat is het vanzelfsprekend, dat dit overgedragen wordt aan de gemeenschap. Immers, deze activiteit is nooit te danken aan één mens. Zelfs niet in het geval van vrije beroepsbeoefenaren, waaronder ondernemers met een zogeheten eenmanszaak. Er is altijd gebundelde inzet in het geding van talloze, in verschillende rollen bij het proces van waardeschepping daadwerkelijk betrokken mensen. Bovendien is lichamelijk, noch geestelijk talent naar mijn mening persoonlijk bezit. Andere mensen, ofwel maatschappelijke instituties hebben geholpen ze aanwendingsgeschikt te maken. Je kunt ook zeggen, dat door de overdracht van het overschot aan de maatschappij een cirkel gesloten wordt, het is ‘neutraal terugschenken’. Ter onderscheiding van persoonlijk ‘warm schenkgeld’, zeg maar de andere helft van de jas, die je zelf eigenlijk nodig hebt, maar toch gericht afstaat. Door de neutrale overdracht wordt vrije ruimte geschapen, die nieuwe talentontwikkeling mogelijk maakt. Vandaar de term vrije kapitaalvorming. Terzijde: waarom blijven we toch het egoïsme de basale conditie van het menselijk bestaan op aarde noemen? Over het derde leerstuk kan ik kort zijn. Ik heb al uiteengezet, dat de vrije markt niet bestaat. Voor alle duidelijkheid voeg ik er aan toe, dat hiermee het eigenbelang niet van tafel is. In een ruileconomie is de ruiltransactie in wezen een proces, waarin marktpartijen aftasten welk voordeel er te behalen is met de ruil en of de verhouding tussen prestatie en tegenprestatie wel of niet klopt.25 Want uiteindelijk draait het om die afweging en daar is op zichzelf niets mis mee. Net zo min als je kunt zeggen, dat het kloppen van het hart op zichzelf goed of verkeerd is heeft het zin om je af te vragen, of het voordeelprincipe goed of verkeerd is. Het hoort gewoon bij de ruil, het is economisch relevant, meer niet . Wat er niet bij hoort drukken we uit in het gezegde ‘waar twee ruilen moet er één huilen’. Hiermee wordt naar een ander, minstens zo relevant gezichtspunt verwezen, namelijk of de ruil in menselijk opzicht ook rechtvaardig is geweest. De werking van het voordeelprincipe laat onverlet, dat de marktpartijen, die in het geding zijn een gelijk, dus even groot, ruilvoordeel moeten kunnen behalen. En daar wringt de schoen. Er is geen ‘onzichtbare hand’, die er voor zorgt, dat dit gebeurt. Door scheve machtsverhoudingen en talloze andere onvolkomenheden wordt aan het criterium van de wederzijdse rechtvaardigheidsgevoelens niet zonder meer voldaan. Dit uiterst belangrijke criterium wordt zelfs in veel gevallen aan de kant geschoven, merendeels omdat de draak van de hebzucht op het toneel verschijnt. Er is dus onderscheid te maken tussen de werking van terecht en onterecht eigenbelang. Rudolf Steiner pleit er daarom voor om het toeval van de markt, zeg maar het contrapunt van de onzichtbare hand zo min mogelijk kans te geven door te streven naar een associatieve economie(19). In zo’n associatieve economie worden instituties gevormd, waarin marktpartijen ondanks tegengestelde belangen met elkaar in overleg treden over de verhouding tussen prestatie en tegenprestatie. De markt wordt niet uitgeschakeld, maar de ruiltransactie is voorzien van een bijsluiter, waarin te lezen valt welke offers aan schaarse middelen er gebracht zijn in de toeleveringsketen en welke mogelijkheden er ontstaan in de afnameketen. Je zou kunnen zeggen, dat er zo marktconformiteit ontstaan kan met onderbouwde en gedeelde oordeelsvorming. Dit komt neer op het verwerven van een nieuw marktethos,waarin deelgenootschap het centrale thema is.. Mijn opvatting is, dat het oppakken van de leerstukken vandaag de dag pas echte zeggingskracht zal krijgen wanneer ze een drievoudig eigentijds perspectief krijgen, te weten: een nieuw arbeidsethos, een nieuw winstethos en een nieuw marktethos. Niet minder dan dit! In dit perspectief past voor mij naadloos de oprichting van een ‘Academie voor Humane Economie’ met twee speerpunten: Wetenschappelijk discours over de grondslagen van een toekomstbestendige wereldeconomie. Actieonderzoek naar kleinschalige werkgemeenschappen, waarin initiatiefnemers ervaring kunnen opdoen met gedeeld, moreel draagkrachtig, maatschappelijk ondernemerschap.26 9. Verandering van tijdperk Er wordt ons van alle kanten verteld, dat de wereld in transitie verkeert. Sommigen doen er nog een schepje bovenop en zeggen, dat we tot kort geleden in een tijdperk van verandering leefden, maar nu in een verandering van tijdperk. Dergelijke uitspraken suggereren van alles, maar het is meestal niet duidelijk waar het dan precies over gaat. Hoe dit ook zij, het is zonneklaar, dat het rumoert in de zielen van de mensen en dat er enorme behoefte is aan het toekennen van betekenis aan de ingrijpende gebeurtenissen in de wereld. Hoe kunnen we dergelijke gebeurtenissen zo duiden, dat er gemeenschappelijke taal ontstaat? Ter afsluiting van dit essay een proeve. Over welk tijdperk hebben we het? Over het laatste decennium, de periode na de millenniumwisseling, de vorige eeuw? Ik denk, dat het gaat over de periode vanaf de 18e eeuw. Een nauwkeurige begindatum is niet te geven. Dat gaat vaak zo. Er hangt iets in de lucht en dan treedt het in verschijning. In dit geval treden de geesten van de vooruitgang op de voorgrond en ze fluisteren de mensheid in, dat er voor elk probleem een oplossing is. Zo ontstaat er een cultuurstemming, die we doorgaans kortweg vooruitgangsoptimisme noemen. Voorbereid is dit bij de overgang van de Middeleeuwen naar de Nieuwe Tijd, de Moderne Tijd, met als karakteristiek het ontwakende zelfbewustzijn. Trendsetter is René Descartes (1596-1650) met zijn beroemde uitspraak ‘Ik denk, dus ik ben’. Hij wordt geflankeerd door het rationalisme van de Verlichting aan de ene kant en het humanisme van de Renaissance aan de andere kant. Deze twee stromingen komen samen in het vooruitgangsoptimisme, niet in de laatste plaats dankzij de opkomst van de toegepaste wetenschappen. Zij omarmen de paradigma’s beheersbaarheid, voorspelbaarheid en maakbaarheid, een uitgesproken masculien drietal. Zij hadden het hoogste woord tot ongeveer de millenniumwisseling. Toen werd het 2001 en voor het oog van de wereld veranderden de Twin Towers - merkteken van de vooruitgang - in nog geen uur tijd in een afzichtelijke puinhoop. Niet alleen fysieke, maar ook menselijke ontwrichting achterlatend. 09/11 had een wake up call kunnen zijn, dat de geesten van de ontwrichting bezig waren het bewind van de geesten van de vooruitgang over te nemen. Van toen naar nu is het verhaal van de ene naar de andere ontwrichtende gebeurtenis in het maatschappelijk bestel. Het is zo ingrijpend geworden, dat mensen uit traditionele oergronden opwellend als vanzelfsprekend roepen: wie heeft de schuld? Het onthutsende antwoord is: Wij met z’n allen! We hebben allemaal boter op het hoofd, eerlijk is eerlijk. Hoezo? Goed en kwaad hebben geen vaste posities meer, noch in het sociale, noch in het persoonlijke leven. Het werkelijk beklemmende is, dat de scheiding tussen good guys en bad guys daarom niet meer te maken is. En dat spiegelt zich in de ziel als onvrede, verwarring en vlucht in de amoraliteit..27 De werkelijkheid roept ons toe, dat er een nieuwe moraliteit geboren wil worden. Een ethiek, die niet normeert, maar verbindt, die niet exclusief, maar die inclusief is, die het niet van geboden of verboden moet hebben, maar van verantwoordelijkheid en verantwoording. Dit gaat alleen lukken als er voldoende mensen zijn, die zeggen genoeg is genoeg. Er is niet voor alle problemen een oplossing. Laten we ophouden dat te suggereren en laten we dit uithouden en betekenis geven door ons te wenden tot de geesten van de hoop, de herauten van de toekomst. Dan zullen we er in slagen om trouw te blijven aan onze inzet voor wendingen ten goede en we zullen niet opgeven voordat we er zijn. Transitie is verandering van de derde orde. Hervorming is van de eerste orde. Daar gaat het over verbetering of uitbouw van een bestaand stelsel of bestel. Transformatie is verandering van de tweede orde. Dan hebben we het over de metamorfose van waarden, gedragscodes en rituelen(20). Transitie gaat over een paradigma shift, in de wetenschap noemen we dat een sprong naar compleet andere axiomatische uitgangspunten en een fundamenteel andere methodologie. In het gewone leven is bij echte transitie een andere manier van leven in het geding, de oversteek naar een onbekende, maar diep in ons rumoerende nieuwe werkelijkheid. Deze oversteek is een zoektocht door niemandsland. Dat gaat niet alleen, dat doe je samen. Uiterlijke bakens zijn misleidend of zijn er in het geheel niet. Gelukkig kunnen we ons innerlijke, morele kompas in positie brengen. (21). En we kunnen leren om integer te improviseren. Zonder scenario zo gaaf mogelijk de goede koers blijven zoeken, dat is goud waard in transitie. Kunstenaars blijven zich tijdens het improviseren innerlijk oriënteren op het constituerende verhaal, de compositie, het script. Niet als dwangbuis, maar als een vrijheidsruimte en tegelijk als een kader om scherp te kunnen variëren, diversiteit in verschijning te brengen. Het kader, dat wij thans als wereldburgers tot gemeenschappelijke oriëntatie kunnen verheffen, heb ik eerder het verhaal genoemd, dat vertelt hoe de mensheid op pad is om de idealen vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid te leren kennen en hanteren als een inspirerend, universeel maatschappelijk toekomstperspectief. Dat verhaal is actueler dan ooit. Mooie woorden? Het zij zo. Het is voor mij innerlijke noodzak om het zo te zeggen. Cees Zwart Zutphen, augustus, september 2016.28 Literatuur 1 Steiner,R(1920), Aufsätze über die Dreigliederung des sozialen Organismus und zur Zeitlage. Rudolf Steiner-Nachlassverwaltung, 1961. 2 Steiner,R(1917), die Memoranden vonJuli 1917.Ibd. 3 Steiner,R(1919), Aufruf an das deutsche Volk und die Kulturwelt. Ibd. 4 Steiner,R(1919), Der Impuls zur dreigliedrigen Organismus. Gesamtausgabe . 330/331. 5 Steiner,R(1919), Die Kernpunkte der sozialen Frage. Ibd.1961 6 Steiner,R(1920), Abwehr eines Angriffs aus dem Schosze des Universitätawesen. Ibd. 7 Steiner,R(1920), Wirtschaftlicher Profit und Zeitgeist. In: In Ausführung der sozialen Dreigliederung, Ibd. 8 Steiner,R(1920), Die Führer und die Geführten. Ibd. 9 Steiner,R(1920), Internationale Wirtschaft und dreigliedriger sozialer Organismus. In Het tijdschrift Soziale Zukunft Ibd. 10 Steiner,R(1922), Die Kernpunkte der sozialen Frage Freies Geistesleben 1961. 11 Steiner,R(1922), Die soziale Frage. Gesamtausgabe 305. 12 Steiner,R(1922) Die soziale Frage. Gesamtausgabe 305. 13 Steiner,R(1918), Geschichtliche Symptomatologie. Gesamtausgabe 185. 14 Steiner,R(1919), Die Zeitforderungen von heute. Dreigliederung de sozialen Organismus 1919/1922. 15 Neumann,E(1952, Dieptepsychologie en nieuwe ethiek. Arnhem 1952 16 Steiner,R(1898), Freiheit und Gesellschaft. Magazin für Literatur 1898. 17 Steiner,R(1905), Geisteswissenschaft und soziale Frage. Luzifer Gnosis 1905/1906 !8 Steiner, R(1922), Nationalökonomischer Kurs. Gesamtausgabe 340. 19 Steiner,R(1921), Die Kardinalfrage des Wirtschafsleben.Sonderdruck 1962. 20 Zie de bijlage ‘Verandering in drievoud’ 21 Zie de bijlage ‘Het morele kompas’.2930 (toelichting bij afbeelding) het morele kompas en nieuwe taal In het gewone, uiterlijke leven helpt een kompas om het richtinggevoel aan te scherpen. Zo kunnen we een beoogde bestemming langs de goede route bereiken. Of het zo werkelijk gaat weten we pas wanneer we er zijn. Richtinggevoel is fluïde. Het kan alle kanten op bewegen. In het innerlijke leven is het niet anders. Er zijn immers talloze goede en verkeerde oriëntaties in het leven mogelijk. In het domein van de moraliteit zijn bovendien veel vertrouwde en gevestigde routes drassig geworden. Dus staan we voor de opgave om te zoeken, te kiezen en te proberen. Niet eenmaal, maar keer op keer. Tot we er zijn. Er is een voorwaarde om op weg te gaan: Zonder een prangende vraag en het diepe verlangen om een antwoord te ontvangen wordt het niks. Om het antwoord te kunnen vernemen moet je innerlijk op het goede moment op de goede plek zijn. Er is ook nieuwe taal nodig om elkaar te bemoedigen op koers te blijven. Dit is een proeve. Net als het bekende kompas heeft ook het morele kompas vier polen, die paarsgewijze geordend zijn. Noord-Zuid vice versa en Oost-West vice versa. De kompasnaald is integriteit. Die bestaat uit echtheid en eerlijkheid, gesmeed tot één hechte richtinggevende kracht. Het vaste draaipunt is vertrouwen. In jezelf, het onvervreemdbare eigene en in anderen, in Het Andere. Niet het vertrouwen, dat blind is, maar dat met open ogen teleurstelling aanvaardt en verwerkt. Dat vertrouwen is sterker dan alle argwaan, geruchten en roddel. De polen van het morele kompas staan tegenover elkaar, maar ook in creatieve spanning tot elkaar. Creatief, omdat ze juist door hun tegengesteldheid ruimte scheppen voor dynamiek, die mogelijk maakt, dat we innerlijk op het goede moment op de goede plek zijn. In nieuwe taal is het Noorden te karakteriseren als “The Mystery of Enlightment”. In een metafoor: het Noorderlicht, dat de mens door zijn onwaarschijnlijke kleurenglans optilt tot ver boven datgene wat zich in het gewone daglicht manifesteert.31 Wie hoop houdt merkt, dat op het innerlijke pad van de zingeving (enlightment ofwel verlichting
sociale_driegeleding.txt · Last modified: 2018/10/03 06:09 (external edit)