Copyright © Association for Social Development (ASD) 2013 All Rights Reserved. No part of this website may be reproduced or published without the express consent of Association for Social Development (ASD). Please also read http://creativecommons.org/licenses/by/3.0/
LEERWEGEN INSTRUCTIEWEG 1. Inleiden 2. AANBIEDEN 4. VERWERKEN INSTITUUT VOOR ORGANISATIE ONTWIKKELING Valckenboschlaan 8 - Postbus 299 - 3700 AG Zeist - Holland - Tel. (03404) 20044 5684.838 HS/LG Enkele kenmerken van de instructieweg en de ontdekkingsweg in een schema samengevat. De inhoud (leerstof) is gegeven, het te bereiken doel is, dat deze inhoud als zodanig, tot eigendom van de lerenden wordt. De leerweg (leergang) is een afgeleide van het daar- toe nodige leerproces, dat in drie fasen te beschrijven is: opnemen - (innerlijk) verwerken - eigendom worden (inslij- pen, e.d.). In verband daarmee zijn de drie hoofdfasen van de instructie-weg: aanbieden - verwerken (als leeractiviteit) - toepassen. Een “volledige” instructieweg kan als volgt (kort) beschreven \dorden: De opleider/docent maakt het doel bekend, bespreekt plaats, aanleiding, nut, e.d. van dit onderwerp (voorbereiding en motivatie). De docent biedt een bepaalde (meer algemene) inhoud (in- formatie, begrippen, gedachten (voor-)beelden, e.d.) aan. De lerenden luisteren, lezen, kijken. 3. Instrueren voor de verwerking De docent (instructeur) geeft aan hoe de verwerking plaats- vindt (individueel of in groepen, aan de hand van gegeven vragen, enz.). “groeien” “rijpen” De lerenden krijgen gelegenheid het aangebodene “met zich zelf te verbinden”, d.m.v. bekijken, nalezen, nadenken, vragen stellen, bespreken, vergelijken, in verband brengen met andere kennis, enz. Dit gebeurt al of niet met begeleiding van de docent. 5. Instrueren voor de toepassing 2 De docent geeft aan, welke opgaven, oefeningen, enz. te maken zijn en de wijze van werken. 6. TOEPASSEN “oogsten” De lerenden werken, oefenen nu aan bepaalde opgaven of werkstukken, waarin de gegeven begrippen, enz. in speci- Þeke gevallen worden toegepast en zo (geleidelijk) tot vanzelfsprekende kennis of vaardigheid worden. 7. Afsluiten De leeractiviteiten kunnen worden afgesloten door de be- reikte resultaten te toetsen. Gezien de aard van het op- leidingdoel bij instructie, zouden alle deelnemers in principe hetzelfde leerresultaat moeten hebben, namelijk het bezit van de aangereikte kennis of vaardigheid. De belangrijkste kenmerken van de instructieweg zijn: - Een algemene, reeds nauwkeurig bekende en begrensde kennis of vaardigheid in de cultuur wordt a.h.w. verdicht tot een vermogen in ieder individu afzonderlijk. Instructie betekent eigenlijk “inbouwen”, vandaar de naam instructie-weg. - De docent beschikt reeds over deze kennis en overziet ver- banden met aangrenzende kennisgebieden; hij wordt daarom door de lerenden in principe als autoriteit aanvaard van wie men de betreffende kennis wil overnemen. Instructie is een proces met een in principe gesloten doel- stelling, dat daarom in hoofdzaak voorspelbaar is en ook te plannen (aangenomen dat de beginsituatie van de lerenden bekend is). Het is een reis waarvan de bestemming vastligt en waarheen de meest efÞcinte route gekozen wordt. - De opleider/instructeur heeft aan het begin van de instruc- tieweg een actieve rol, terwijl de lerenden afwachten; in het vervolg treedt hij steeds meer terug om gelegenheid te geven voor de activiteit van de lerenden. - In elke fase van de weg zijn verschillende leervormen moge- lijk; bij de aanbieding kan men spreken van aanbiedings- vormen (b.v. doceren, laten zien, voordoen), bij het ver- werken van gespreksvormen (bij individuele verwerking vindt er een gesprek van de lerenden met zich zelf plaats), bij de toepassing van werkvormen. ONTDEKKINGSWEG 3. Deze weg begint, als wij iets in de werkelijkheid waarnemen, waarvan we de samenhangen (nog) niet kennen of begrijpen. Het “daarachter komen” is een leerproces, dat eveneens in drie stappen te beschrijven is: ervaren - ontdekken - in- zien. Dit leerproces voltrekt zich in het leven min of meer vanzelf. Willen we dit op een meer actieve en systematische wijze in een opleiding laten plaatsvinden, dan kiezen we de ontdekkingsweg. De drie hoofdfasen kunnen genoemd warden: handelen/waarnemen - (onder-)zoeken - (na-)beschouwen. Een “volledige” ontdekkingsweg kan als volgt beschreven war- den. Daarbij wordt verondersteld, dat de opleider het initia- tief neemt en de voortgang bewaakt. Deze rol kan echter ook door de lerenden zelf warden vervuld. 1. Inleiden (zich voornemen) De opleider/begleider spreekt over de bedoeling van de te ondernemen activiteit, b.v.: onbekend gebied verkennen, namelijk meer inzicht verwerven in een aan- tal wetmatigheden ontdekken , enz. Waartoe, waarom op deze wijze, e.d. (orintatie en motivatie) 2. HANDELEN/WAARNEMEN De opleider zorgt voor (biedt aan, schept) een concrete situatie, waarin de lerenden al doende (proberen, obser- veren, enz.) iets kunnen ervaren. Verschijnselen, gebeurte- nissen, e.d. vormen het “ervaringsmateriaal”. 3. Vragen De ervaring roept vragen (problemen) op of deze warden door de opleider ingebracht, om gerichter te kunnen zoeken. Een vraag n.a.v. een ervaring betekent een uitdaging. 4. ONDERZOEKEN “groeien” u r i I I De lerenden bewerken de problemen door veronderstellen, toetsen, discussiren, enz. al of niet met hulp van de opleider. Daarbij kunnen zij geleidelijk of sprongsgewijze iets ontdekken. 5. Verzamelen en ordenen van vondsten, (voorlopige) conclusies. 6. BESCHOUWEN “oogsten” 4. De lerenden bezien het gevondene 0.1.v. de opleider. Zij maken zich los van het bijzondere geval, evalueren, gene- realiseren om zich de essentie, de draagwijdte, e.d. van het nieuwe inzicht bewust te worden en dit te verdiepen. 7. Vastleggen van nieuwe inzichten. De neerslag van het verworven inzicht krijgt zo weer de vorm van kennis, die meegenomen of door- gegeven kan warden. De belangrijkste kenmerken van de ontdekkingsweg zijn: - een gnmalige situatiegebonden ervaring wordt verwijd tot een algemeen inzicht, dat licht kan werpen op vele andere gebeurtenissen; - de ontdekkingsweg loopt van doen naar denken (de instruc- tieweg van denken naar doen); - het einddoel van de ontdekkingsweg is meer “open”, er kan iets uitkomen, dat ook voor de opleider geheel nieuw is. De weg is daarom minder voorspelbaar en exact te plannen, houdt daarom een risico in - leidt echter, als het enigs- zins lukt, tot veel groter bevrediging van opleider en deel- nemers. Het is een reis, waarvan de route voor een belang- rijk deel bepaald wordt door wat men onderweg tegenkomt; - de “autoriteit” ligt meer bij de feiten, die ervaren worden, dan bij de opleider; deze komt daardoor in de begeleidende rol - in het begin van de ontdekkingsweg houdt de opleider zich het meest terug, om vervolgens steeds meer deel te nemen. De ontdekkingsweg is dus in vele opzichten het omgekeerde van de instructieweg. De bovenstaande beschrijving van de leerwegen roept een aan- tal vragen op, zoals: - wat is het verband tussen opleidingsdoelen en niveaus van leren en (keuze van) de leerweg? - welke typische moeilijkheden kom je bij de instructieweg, respectievelijk de ontdekkingsweg tegen en wat is in dat opzicht te verwachten in elk van de fasen van de leerweg? - hoe reageren deelnemers op de beide wegen (waardering, weerstand) en wat kan de opleider doen om de motivatie zo gunstig mogelijk te benvloeden? - op grond van welke kriteria kies je de instructie- of de ontdekkingsweg? - in welke gevallen is het raadzaam de volledige weg te door- lopen en wanneer kan men met delen ervan volstaan? Deze en dergelijke vragen komen, zoveel als gewenst en mogelijk is, tijdens de leergang aan de orde. COPYRIGHT NPI 5.